God: verschil tussen versies

4.269 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
Regel 282:
== Zijn spreken ==
God spreekt tot de mens.<blockquote>''Heb 1:1  Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, (TELOS)''</blockquote>God heeft gesproken met Mozes, de leider van het volk Israël. God sprak met hem, onder andere, van boven het verzoendeksel, van tussen de twee [[Cherub|cherubs]].<blockquote>''Nu 7:89 En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.'' ''Nu 8:1 De HEERE sprak tot Mozes:'' ''Nu 8:2 Spreek tot Aäron en zeg tegen hem: Wanneer u de lampen aansteekt, moeten de zeven lampen licht verspreiden in de richting van de voorzijde van de kandelaar.'' (HSV)</blockquote>God spreekt ook ''door anderen'' tot ons, zoals in Num. 8:2, waar Mozes wordt bevolen zekere woorden tot zijn broer Aäron, de hogepriester, te spreken. Het doorgeven van Gods geopenbaarde woorden is de dienst van een [[profeet]]:<blockquote>''Heb 1:1  Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, (TELOS)'' ''Jak 5:10 Broeders, neemt als voorbeeld van het lijden en het geduld de profeten, die in de naam van de Heer gesproken hebben. (TELOS)''</blockquote>
 
== God kennen ==
De mens kan door openbaring van Godswege, door de kracht van zijn natuurlijke rede, het bestaan van God met zekerheid kennen en wel uit Gods schepselen. Deze waarheid wordt duidelijk geleerd in de Heilige Schrift. De apostel Paulus spreekt duidelijk, dat wij Gods eeuwige kracht en Goddelijkheid kennen, door twee middelen: openbaring van Godswege en wel door onze rede, ons 'inzicht'. <blockquote>''Ro 1:18  Want toorn van God wordt van de hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid bezitten; Ro 1:19 omdat wat van God gekend kan worden, onder hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard Ro 1:20 - want van de schepping van de wereld af worden wat van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit zijn werken met inzicht doorzien -, opdat zij niet te verontschuldigen zijn, Ro 1:21  omdat zij, hoewel zij God kennen, Hem als God niet verheerlijkt of gedankt hebben, maar in hun overleggingen zijn zij tot dwaasheid vervallen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. Ro 1:22  Bewerend wijzen te zijn, zijn zij dwaas geworden Ro 1:23  en hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door iets dat lijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. Ro 1:24  Daarom heeft God hen in de begeerten van hun harten overgegeven aan onreinheid, om hun lichamen onder elkaar te onteren; Ro 1:25  zij die de waarheid van God vervangen hebben door de leugen en het schepsel geëerd en gediend hebben boven de Schepper, die gezegend is tot in eeuwigheid. Amen.'' (Telos)</blockquote>'De waarheid' van vers 18 is de waarheid dat er een goddelijke en machtige Schepper is. Deze waarheid is ons bekend, is voor de ogen van onze geest geplaatst. Wat voor onze lichamelijke ogen onzichtbaar is van God, heeft Hij ons geopenbaard. Van de schepping der wereld en der mensen af worden Gods bestaan en Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid uit Zijn scheppingswerken met het verstand gezien. Daarom zijn de heidenen onverschoonbaar, omdat zij, hoewel God kennende, Hem echter niet als God hebben verheerlijkt en gedankt.
 
Dat God door het natuurlijk licht van de menselijke rede uit de schepselen te kennen is, wordt eveneens geleerd door kerkleraars als [[Justinus de Martelaar|Justinus]] (c. 100 – c. 165), Gregorius de Grote (c. 540 - 604), Johannes Damascenus (676 - 749) en Bernardus van Clairvaux (1090-1153)<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922), blz. 233.</ref>.
 
'''Ten dele.''' Ons kennen van God is echter slechts ten dele, wij kennen zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, maar niet, bijvoorbeeld, Zijn raad.
 
'''Valsheid en afwijking.''' Daar komt bij dat goddeloosheid en ongerechtigheid de natuurlijke kennis omtrent God verdringen en ons voeren tot een valse voorstelling van God, tot verering van schepselen in plaats van de Schepper. Door hun ongerechtigheid beletten mensen dat hetgeen zij door het natuurlijk licht van hun rede inzagen, doorwerkt op hun gedrag.
 
In het [[Apocriefen|apocriefe]] Boek der Wijsheid, ook genoemd Wijsheid van Salomo, staat: „''Dwaas, voorzeker, zijn alle mensen, die God niet kennen en die uit de zichtbare goederen Hem, die is, niet konden begrijpen; die, geen acht gevend op de werken, de Werkmeester niet erkenden; maar òf het vuur, òf de wind, òf de snelle lucht, òf de sterrenhemel, òf het geweldige water, òf zon en maan voor de wereldbeheersers, voor goden aanzagen. Hielden zij nu dingen, behagen scheppend in hun schoonheid, voor goden, dan hadden zij moeten inzien, hoeveel schoner hun Gebieder is; want Hij, die de oorsprong is der schoonheid, schiep dit alles. Of verwonderden zij zich over hun kracht en werkdadigheid, dan hadden zij daaruit moeten verstaan, hoeveel machtiger hun Schepper is. Want uit de grootheid en de schoonheid van het geschapene, kan de Schepper daarvan klaarblijkelijk verstaan worden''." (Wijsheid 13:1-5)
 
== God zien ==
Regel 316 ⟶ 327:
 
H. Zeller, ''Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk''. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Hoog, sub III. Tekst hiervan is op 20 april 2018 verwerkt in verband met het onderwerp 'God de Allerhoogste'.
 
Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Tekst van blz. 232-233 is onder wijziging verwerkt op 18 sept. 2022.
 
== Voetnoten ==