Israël en het Palestina Mandaat: verschil tussen versies

Kleine aanpassing aan de tekst
(Kleine aanpassing aan de tekst)
(Kleine aanpassing aan de tekst)
Regel 99:
'''1947 Delingsplan'''
[[Bestand:1946.png|miniatuur|1946, foto van de Ierse journalist, Cornelius Ryan (toelichting, zie tekst)]]
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een overgangsregeling waarin de Verenigde Naties de onder de Raad van de Volkenbond uitgevoerde trustschapsovereenkomsten binnen de mandaatgebieden zouden respecteren. Voor Palestina bestond echter nog geen trustschapsovereenkomst. '''''Totdat er nieuwe rechtsmatige afspraken gemaakt worden, blijven de rechten van het Joodse volk om zich te mogen vestigen in Palestina tot de Jordaan (inclusief Judea en Samaria, zie bij 1922/1923) gelden en moeten internationaal gerespecteerd worden.''''' Binnen het mandaatgebied lag Jordanië. De Britten droegen het bestuur over dit gebied over aan een Hasjemithische vorst. De rest van het overblijvend gebied werd voor 56,4 % (inclusief de Negev-woestijn) gereserveerd voor een Joodse staat, waarin de bevolking voor 58 % uit Joodse burgers zou bestaan. Voor een Palestijnse staat zou 43 % gereserveerd worden, waarvan de bevolking voor 99 % Arabisch zou zijn (29 nov 1947, niet-bindende resolutie 181 van de AV van de VN). De Joodse bevolking bezat buiten de Negev-woestijn om, slechts 10 % ('smalle strook langs de kust') van de grond en maakte 30 % van de bevolking uit (ca 600.000 Joodse immigranten). De stad Jeruzalem zou onder VN-bestuur gesteld worden. De VN stemde (29 nov) voor de Delingsresolutie (resolutie 181), op voorstel van de UNSCOP, United Nations Special Comité on Palestine van de VN. De Palestijnen gingen hiermee niet akkoord, omdat zij geen Joodse gemeenschap op 'hun' grondgebied duldden. De Joden gingen akkoord, ondanks de grote teleurstelling dat Jeruzalem en Bethlehem onder internationaal toezicht kwamen. Ze gingen akkoord omwille van de broodnodige veiligheid tegen de toenemende Arabische agressie. De resolutie had geen juridische betekenis. Het juridisch recht zich in Palestina, dus inclusief Judea en Samaria met Jeruzalem, te mogen vestigen, bleef daardoor gehandhaafd (ondersteund door Artikel 80 lid 1 van het VN-Handvest). Na 29 nov namen de vijandelijkheden van de Arabische bevolking tegen de Joodse gemeenschap slechts in heftigheid toe. Arabische terreurgroepen (ook afkomstig buiten Palestina) vielen Joodse burgers en nederzettingen aan. Vele Joodse burgers lieten daarbij het leven. Op 10 november stemden Rusland en Amerika in met het beëindigen van het Britse mandaatschap over Palestina met ingang van 31 mei 1948. Het delingsplan zal mede aanleiding zijn tot de Arabisch-Israëlische oorlog.
 
'''1948 Einde Brits mandaat over Palestina/Eerste Arabisch-Israëlische oorlog'''
[[Bestand:David Ben-Goerion.jpg|miniatuur|394x394px|David Ben-Goerion]]
De tijd kwam voor de Britten om te vertrekken. Ze droegen 14 febr het mandaat over aan de Verenigde Naties en weigerden toe te zien op de uitvoering van het delingsplan. Hun vertrek was gepland op 15 mei. Gezegd moet worden dat zij ten aanzien van hun verplichtingen niet tot een volledige afronding zijn gekomen. De Joodse bevolking zag de bui al hangen. Zij hoefde niet op medewerking van de Arabische bevolking te rekenen. Men wist dat bij het naderen van het einde van het Brits mandaatschap een gezagsvacuüm ging ontstaan. Men wist ook dat de 'messen' reeds lang geslepen waren en de veiligheid nadrukkelijk in het geding was. Vijandelijkheden jegens de Joodse gemeenschap waren reeds aan de orde van de dag. Een massale slachting onder de Joodse bevolking bleek een reële optie. Op 10 april vermoordden Irgun- en Stern-groepen 254 Arabische burgers van het dorp Deir Yassim. Dit ook tot grote ontsteltenis van de Joodse gemeenschap zelf. Om in deze omstandigheid ter bescherming van de bevolking sterker te staan en zich te verzekeren van het recht op nakoming van de afspraken voortvloeiend uit het Palestina Mandaat, riep Ben-Goerion, tien uur voor het einde van het mandaatschap (14 mei 1948, volgens Joodse kalender 5 Ljar 5708 Jom Ha'atsmaoet, Onafhankelijkheidsdag, 14/15 mei 1948, de dag daarvoor houdt men dodenherdenking, Dag van de Herinnering 'Jom Hazikaron'), eenzijdig de onafhankelijke staat Israël uit. Direct gevolgd (15 mei) door een aanval van vijf Arabische staten (Egypte, Jordanië, Syrië, Irak en Libanon, plus troepen uit Saoedi-Arabië). Deze oorlog betekende voor de Joodse gemeenschap een 'onafhankelijkheidsoorlog'. De oorlog zette in met een Pan-Arabische invasie, die niet onverwachts kwam. Ze duurde tot eind december 1948. Op 11 juni werd Jeruzalem ingenomen. Het initiatief om de Joodse Staat uit te roepen was volgens Mr. C.J. Wisse niet rechtsmatig (art. RD). Hij stelt dat de grenzen van het Palestina Mandaat niet meer geldig waren, omdat het mandaat slechts het Britse gezag over Palestina regelde. De Britten moesten zorgen voor een Joods tehuis, maar niet voor een Joodse Staat. Echter, in het licht van een dreigende herhaling van een soort Shoa is de vraag omtrent het juridisch gelijk van ondergeschikt belang. De bedoelingen van de Arabische wereld ten aanzien van de Joodse gemeenschap waren duidelijk. De oorlog had duidelijk tot doel om de Joodse burgers te verdrijven of te doden en droeg alle kenmerken van '''een agressie-oorlog'''. Vreedzaam overleg hoe in vrede samen te leven binnen Palestina had een duurzame oplossing moeten bieden, maar bleek duidelijk een niet haalbare optie. De felheid waarmee Israël reageerde is goed te verklaren. Het volledig rechtsmatig verkregen recht om in volledige vrijheid te kunnen leven in het Palestijns gebied moest gehandhaafd blijven. De andere optie was verdwijnen of sterven. Geheel vanzelfsprekend staat het VN-Handvest (art. 51) '''geweldgebruik ter zelfverdediging''' toe. De opmerking dat zij 700.000 van de 1.400.000 Palestijnen van huis en haard verjoegen, is niet terecht. Men ging massaal op de vlucht (Al-Naqba, de catastrofe) voor het oorlogsgeweld. In de vaste overtuiging dat zij zouden winnen, adviseerde de Arabische coalitie de Palestijnen zelfs om te vertrekken en verzekerde hen dat ze later weer huiswaarts konden keren. Waarschijnlijk mede door gebrek aan voldoende vertrouwen in elkaars politieke bedoelingen, ontbrak het in de Arabische coalitie aan een goede coördinatie en werd de oorlog door hen verloren. De Israëli's namen 77 % van het land in beslag. De oorlog eindigde juli 1949 en kostte aan ongeveer 6000 Israëli's het leven.
 
Chaim Weizmann werd president en David Ben-Goerion minister-president.