Eliëzer
Eliëzer is in de Bijbel een eigennaam van meerdere personen, van wie de knecht van Abraham de bekendste is.
De naam betekent 'Mijn God is hulp' of ‘wien God tot hulpe is’[1], van El, ‘God’, en het werkwoord Azôr, ‘helpen, bijstand verlenen, vgl. Exod. 18: 4. Het gaat om de volgende personen:
1. de voornaamste van Abrahams knechten. Hij was ‘van Damascus’, hoewel geboren in het huis van Abraham (Gen. 15:3). Abram had hem vóór Izaks geboorte tot zijn erfgenaam bestemd (Gen. 15:2-3). Hoezeer zijn meester vertrouwen in hem stelde, blijkt ons uit zijn zending naar Mesopotamië, ten einde voor Izak een vrouw uit Nahors geslacht te zoeken. Het was waarschijnlijk Eliëzer die gezonden werd. Hij was blijkbaar een vroom man, en vertrouwde op God om zijn reis voorspoedig te maken.
- ↑ S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Eliëzer. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëedigd vertaler.