Evangelie naar Lukas/Hoofdstuk 14: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 30:
Lu 14:26  Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zusters, ja, zelfs ook zijn eigen leven, kan hij mijn discipel niet zijn. (Telos)
'''Niet haat.''' Niet minder liefheeft en niet duldt dat zij de navolging van de Meester in de weg staan. Zie [[Haat]]. De Heer Jezus leerde de naaste, ja, de vijand lief te hebben. Maar de naastenliefde mag de liefde tot, de navolging van en de dienst aan God niet verhinderen.
 
'''Zijn vader, zijn moeder enz.''' Personen en zaken die 'van hem' zijn, waaraan hij gehecht is, waarmee hij verbonden is. Vergelijk vers 33:
 
''Lu 14:33  Zo kan dan ieder van u, die niet afscheid neemt van al zijn bezittingen, mijn discipel niet zijn.'' (Telos)
 
'''Ja, zelfs ook zijn eigen leven.''' Dit haten is niet de zelfzorg verzuimen, maar zichzelf verloochenen voor een hoger doel, niet dulden dat eigen mening en wil tegenover de wijsheid en de wil van God (blijven) staan.
Regel 36 ⟶ 40:
 
''Hnd 20:28  <u>Past op uzelf</u> en op de hele kudde, waarin de Heilige Geest u als opzieners heeft gesteld, om de gemeente van God te hoeden, die Hij Zich heeft verworven door het bloed van zijn eigen Zoon.'' (Telos)
 
== Luk. 14:29 ==
Lu 14:29  opdat niet misschien, wanneer hij een fundament heeft gelegd en hij niet in staat is het werk tot een einde te brengen, allen die het zien, hem beginnen te bespotten (Telos)
'''Fundament.''' Het fundament wordt gelegd bij de bekering:
 
''Heb 6:1  Laten wij daarom het woord van het begin van Christus laten rusten en voortgaan tot het volkomene, zonder opnieuw een fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God,'' (Telos)
 
Oftewel: Christus als grondslag van mijn leven nemen.
 
''Ro 15:20  en er een eer in heb gesteld het evangelie te verkondigen daar waar Christus nog niet genoemd was, opdat ik niet op andermans fundament zou bouwen,'' (Telos)
 
Daarna volgt het discipelschap, het bouwen op het fundament.
 
''1Co 3:10  Naar de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt erop. Maar laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt.  1Co 3:11  Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er ligt, dat is Jezus Christus. 1Co 3:12  Als nu iemand op het fundament bouwt: goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi, stro, 1Co 3:13  ieders werk zal openbaar worden. Want de dag zal het aan het licht brengen, omdat deze in vuur geopenbaard wordt, en hoe ieders werk is, dat zal het vuur beproeven.  1Co 3:14  Als iemands werk dat hij daarop gebouwd heeft, zal blijven, zal hij loon ontvangen; 1Co 3:15  als iemands werk zal verbranden, zal hij schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, maar zo als door vuur heen.'' (Telos)