Genesis/Hoofdstuk 46: verschil tussen versies
Regel 29:
== Gen. 46:34 ==
Ge 46:34 Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want alle schaapherder is den Egyptenaren een gruwel. (SV)
'''Met vee omgegaan hebben.''' Het woord 'schaapherder' moesten, zo lijkt het, ze tegenover farao vermijden. Jozef echter boodschapte Farao dat zijn familie "met hun schapen en hun runderen" (47:1) waren gekomen. En op de vraag wat hun beroep antwoordden vijf broers van Jozef: "Uw knechten zijn schaapherders, zowel wij als onze vaders" (47:3).
== Voetnoot ==
|
Versie van 1 feb 2021 13:11
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
Genesis:
- Hoofdstuk 1
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12
- Hoofdstuk 13
- Hoofdstuk 14
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 20
- Hoofdstuk 21
- Hoofdstuk 22
- Hoofdstuk 23
- Hoofdstuk 24
- Hoofdstuk 25
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Hoofdstuk 28
- Hoofdstuk 29
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 30
- Hoofdstuk 31
- Hoofdstuk 32
- Hoofdstuk 33
- Hoofdstuk 34
- Hoofdstuk 35
- Hoofdstuk 36
- Hoofdstuk 37
- Hoofdstuk 38
- Hoofdstuk 39
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 40
- Hoofdstuk 41
- Hoofdstuk 42
- Hoofdstuk 43
- Hoofdstuk 44
- Hoofdstuk 45
- Hoofdstuk 46
- Hoofdstuk 47
- Hoofdstuk 48
- Hoofdstuk 49
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 50
- Hoofdstuk 6
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 9
- Onderwerpen
Hoofdstuk 46 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Samenvatting
In 't kort: Jakob in Egypte. Of, met iets meer woorden: Jakob vertrekt met zijn huisgezin naar Egypte en ontmoet Jozef. — Israël gaat met al de zijnen naar Egypte. Hij offert te Berseba, waar hij vervolgens door God wordt bemoedigd (1-7). De namen van zijn zonen en kleinzonen, met hem zelf mee zeventig in getal (8-27). In Gosen gekomen, wordt hij door Jozef onder tranen begroet (28-30). Deze raadt zijn broeders, wat zij Farao moeten zeggen, om vergunning te krijgen tot verblijf in Gosen (31-34).
Gen. 46:1
Ge 46:1 En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan de God van zijn vader Izak. (CP[1])
Aan de God van zijn vader Izak. Zie hoe God zich dienovereenkomstig aan Jakob voorstelt in vers 3.
Gen. 46:3
Ge 46:3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. (SV)
Ik ben die God, Uws vaders God. Zie vers 1.
Gen. 46:8-25 De zielen van Jakobs huis die in Egypte kwamen
Nageslacht van Jakob |
---|
Gen. 46:29
Ge 46:29 Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan zijn hals. (SV)
Weende lang.
Gen. 46:30
Ge 46:30 En Israël zei tot Jozef: Dat ik nu sterve, nadat ik jouw aangezicht gezien heb, dat jij nog leeft! (CP[1])
Dat jij nog leeft. Dat zal ook de ervaring worden van Israël ten aanzien van Jezus.
Gen. 46:31
Ge 46:31 Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken en Farao boodschappen, en tot hem zeggen: Mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen. (CP[1])
Mijn broeders en het huis van mijn vader ... zijn tot mij gekomen. Dat zal ook aan Jezus gebeuren, wanneer Israël tot hem komt.
Gen. 46:34
Ge 46:34 Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want alle schaapherder is den Egyptenaren een gruwel. (SV)
Met vee omgegaan hebben. Het woord 'schaapherder' moesten, zo lijkt het, ze tegenover farao vermijden. Jozef echter boodschapte Farao dat zijn familie "met hun schapen en hun runderen" (47:1) waren gekomen. En op de vraag wat hun beroep antwoordden vijf broers van Jozef: "Uw knechten zijn schaapherders, zowel wij als onze vaders" (47:3).