Geschiedenis van Israël/2000 v.C.-70 n.C.: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
 
(6 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 4:
 
== 19e eeuw v Chr - 5e eeuw v Chr ==
De tijd van de roeping van [[Abraham]], de eerste stamvader van het vol Israël, tot de tijd van [[Nehemia (persoon)|Nehemia]] beslaat 14 tot 15 eeuwen. Deze periode wordt geschetst door de Levieten tijdens een verootmoedigingsbijeenkomst in de dagen van Nehemia; zie [https://herzienestatenvertaling.nl/teksten/nehemia/1 Nehemia 1:1-38] in de Herziene Statenvertaling.
 
''Ne 9:1 Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand verzamelden zich de kinderen Israels met vasten en met zakken, en aarde was op hen.''<br>
''Ne 9:2 En het zaad Israels scheidde zich af van alle vreemden. En zij stonden, en deden belijdenis van hun zonden en hunner vaderen ongerechtigheden.''<br>
''Ne 9:3 Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zo lazen zij in het wetboek des HEEREN, huns Gods, een vierendeel van den dag; en op een [ander] vierendeel deden zij belijdenis, en aanbaden den HEERE, hun God.''<br>
''Ne 9:4 Jesua nu, en Bani, Kadmiel, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani [en] Chenani, stonden op het hoge gestoelte der Levieten, en riepen met luider stem tot den HEERE, hun God;''<br>
''Ne 9:5 En de Levieten, Jesua, en Kadmiel, Bani, Hasabneja; Serebja, Hodia, Sebanja, Petahja, zeiden: Staat op, looft den HEERE, uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love den Naam Uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven allen lof en prijs!''<br>
''Ne 9:6 Gij zijt die HEERE alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, en al hun heir, de aarde en al wat daarop is, de zeeen en al wat daarin is, en Gij maakt die allen levend; en het heir der hemelen aanbidt U.''<br>
''Ne 9:7 Gij zijt die HEERE, de God, Die Abram hebt verkoren, en hem uit Ur der Chaldeen uitgevoerd; en Gij hebt zijn naam gesteld Abraham.''<br>
''Ne 9:8 En Gij hebt zijn hart getrouw gevonden voor Uw aangezicht, en hebt een verbond met hem gemaakt, dat Gij zoudt geven het land der Kanaanieten, der Hethieten, der Amorieten, en der Ferezieten, en der Jebusieten, en der Girgasieten, dat Gij het zijn zade zoudt geven; en Gij hebt Uw woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig zijt.''<br>
''Ne 9:9 En Gij hebt aangezien onzer vaderen ellende in Egypte, en Gij hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee;''<br>
''Ne 9:10 En Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten, en aan al het volk zijns lands; want Gij wist, dat zij trotselijk tegen hen handelden; en Gij hebt U een Naam gemaakt, als het is te dezen dage.''<br>
''Ne 9:11 En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepten geworpen, als een steen in sterke wateren.''<br>
''Ne 9:12 En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen.''<br>
''Ne 9:13 En Gij zijt neergedaald op den berg Sinai, en hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hun gegeven rechtmatige rechten, en getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden.''<br>
''Ne 9:14 En Gij hebt Uw heiligen sabbat bekend gemaakt; en Gij hebt hun geboden, en inzettingen en een wet bevolen, door de hand van Uw knecht Mozes.''<br>
''Ne 9:15 En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hun honger, en hun water uit de steenrots voortgebracht voor hun dorst; en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uw hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven.''<br>
''Ne 9:16 Maar zij en onze vaders hebben trotselijk gehandeld, en zij hebben hun nek verhard, en niet gehoord naar Uw geboden;''<br>
''Ne 9:17 En zij hebben geweigerd te horen, en niet gedacht aan Uw wonderen, die Gij bij hen gedaan hadt, en hebben hun nek verhard, en in hun wederspannigheid een hoofd gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig, en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten.''<br>
''Ne 9:18 Zelfs, als zij zich een gegoten kalf gemaakt hadden, en gezegd: Dit is uw God, Die u uit Egypte heeft opgevoerd; en grote lasteren gedaan hadden;''<br>
''Ne 9:19 Hebt Gij hen nochtans door Uw grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn; de wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen.''<br>
''Ne 9:20 En Gij hebt Uw goeden Geest gegeven om hen te onderwijzen; en Uw Manna hebt Gij niet geweerd van hun mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hun dorst.''<br>
''Ne 9:21 Alzo hebt Gij hen veertig jaren onderhouden in de woestijn; zij hebben geen gebrek gehad; hun klederen zijn niet veroud, en hun voeten niet gezwollen.''<br>
''Ne 9:22 Voorts hebt Gij hun koninkrijken en volken gegeven, en hebt hen verdeeld in hoeken. Alzo hebben zij erfelijk bezeten het land van Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, en het land van Og, koning van Basan.''<br>
''Ne 9:23 Gij hebt ook hun kinderen vermenigvuldigd, als de sterren des hemels; en Gij hebt hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hadt gezegd, dat zij zouden ingaan om het erfelijk te bezitten.''<br>
''Ne 9:24 Alzo zijn de kinderen daarin gekomen, en hebben dat land erfelijk ingenomen; en Gij hebt de inwoners des lands, de Kanaanieten, voor hun aangezicht ten ondergebracht, en hebt hen in hun hand gegeven, mitsgaders hun koningen en de volken des lands, om daarmede te doen naar hun welgevallen.''<br>
''Ne 9:25 En zij hebben vaste steden en een vet land ingenomen, en erfelijk bezeten, huizen, vol van alle goed, uitgehouwen bornputten, wijngaarden, olijfgaarden en bomen van spijze, in menigte; en zij hebben gegeten, en zijn zat en vet geworden, en hebben in wellust geleefd, door Uw grote goedigheid.''<br>
''Ne 9:26 Maar zij zijn wederspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uw wet achter hun rug geworpen, en Uw profeten gedood die tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren gedaan.''<br>
''Ne 9:27 Daarom hebt Gij hen gegeven in de hand hunner benauwers, die hen benauwd hebben; maar als zij in den tijd hunner benauwdheid tot U riepen, hebt Gij van den hemel gehoord, en hun naar Uw grote barmhartigheden verlossers gegeven, die hen uit de hand hunner benauwers verlosten.''<br>
''Ne 9:28 Maar als zij rust hadden, keerden zij weder om kwaad te doen voor Uw aangezicht; zo verliet Gij hen in de hand hunner vijanden, dat zij over hen heersten; als zij zich dan bekeerden, en U aanriepen, zo hebt Gij hen van den hemel gehoord, en hebt hen naar Uw barmhartigheden tot vele tijden uitgerukt.''<br>
''Ne 9:29 En Gij hebt tegen hen betuigd, om hen te doen wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben trotselijk gehandeld, en niet gehoord naar Uw geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve hebben zij gezondigd, door dewelke een mens, die ze doet, leven zal; en zij hebben hun schouder teruggetogen, en hun nek verhard, en niet gehoord.''<br>
''Ne 9:30 Doch Gij vertoogt het vele jaren over hen, en betuigdet tegen hen door Uw Geest, door den dienst Uwer profeten, maar zij neigden het oor niet; daarom hebt Gij hen gegeven in de hand van de volken der landen.''<br>
''Ne 9:31 Doch door Uw grote barmhartigheden hebt Gij hen niet vernield, noch hen verlaten; want Gij zijt een genadig en barmhartig God.''<br>
''Ne 9:32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesteren; en onze profeten, en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen der koningen van Assur af tot op dezen dag.''<br>
''Ne 9:33 Doch Gij zijt rechtvaardig, in alles, wat ons overkomen is; want Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk gehandeld.''<br>
''Ne 9:34 En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders hebben Uw wet niet gedaan; en zij hebben niet geluisterd naar Uw geboden, en naar Uw getuigenissen, die Gij tegen hen betuigdet.''<br>
''Ne 9:35 Want zij hebben U niet gediend in hun koninkrijk, en in Uw menigvuldig goed, dat Gij hun gaaft, en in dat wijde en dat vette land, dat Gij voor hun aangezicht gegeven hadt; en zij hebben zich niet bekeerd van hun boze werken.''<br>
''Ne 9:36 Zie, wij zijn heden knechten; ja, het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt, om de vrucht daarvan, en het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten.''<br>
''Ne 9:37 En het vermenigvuldigt zijn inkomste voor den koningen, die Gij over ons gesteld hebt, om onzer zonden wil; en zij heersen over onze lichamen en over onze beesten, naar hun welgevallen; alzo zijn wij in grote benauwdheid.''<br>
''Ne 9:38 En in dit alles maken wij een vast [verbond] en schrijven het; en onze vorsten, onze Levieten [en] onze priesteren zullen het verzegelen.''<br>
''(SV)''
 
== 17e eeuw v.C. ==
Regel 86 ⟶ 46:
 
Na zich in Sihons land gevestigd te hebben, nemen de Israëlieten Jaëzer in en trekken op naar Basan. Og, de koning van Bazan, rukt hen tegemoet, maar God geeft hem, zijn volk en zijn land over aan Israël. Num. 21:31-35.
 
Balak, koning van de Moabieten, nodigt Bileam uit, Israël te vloeken. Bileam komt, maar God gelast hem de woorden te spreken die Hij in zijn mond zal leggen. In plaats van Israël te vloeken, zegent Bileam het volk meermalen, en spreekt tenslotte van een Heerser die uit Israël zal voortkomen. [[Numeri 22|Num. 22]], [[Numeri 23|23]], [[Numeri 24|24]].
 
Israëlische mannen plegen ontucht met Moabitische vrouwen, nemen deel aan hun offermaaltijden en eren hun goden. Israël koppelt zich aan de afgod Baäl-Peor en wordt erom gestraft. Daarop straft God het volk. Aärons kleinzoon Pinehas doodt een Israëlitisch familiehoofd die een Midianitische vrouw in zijn tent bracht, waarna de plaag ophoudt. God sluit met Pinehas een eeuwig verbond van vrede en priesterschap. [[Numeri 25|Num. 25]].
 
Tweede volkstelling. Voorschrift aangaande de verdeling van het beloofde land. Levietentelling. Num. 26.
 
De dochters van [[Zelafead]]. Regeling van grondbezit van erfdochters en kinderloos overledenen. Num. 27:1-11. Zie ook Num. 36.
 
Aankondiging van Mozes' dood. Jozua aangewezen als opvolger. Num. 21:12-23.
 
Nadere aankondiging van wetten, Num. 28-29.
 
* het dagelijks brand-, spijs- en drankoffer, Num. 28 : 1—8;
* Sabbats- en nieuwe-maanoffers, Num. 28:9—15;
* de paasoffers, Num. 28:16—23;
* de pinksteroffers, Num. 28:26—31;
* offers op het feest der bazuinen, Num. 29 : 1—6.
* offers op de grote Verzoendag, Num. 29:7—11.
* offers op het Loofhuttenfeest, Num. 29:12—39.
 
Inzetting inzake de geloften van vrouwen, Num. 30.
 
Israël neemt wraak op de Midianieten, doodt hen allen, behalve de jonge maagden. Ook Bileam wordt gedood. Afzondering en ontzondiging van strijders en voorwerpen. Num. 31.
 
Vestiging van de stammen Ruben, Gad en half Manasse in het Overjordaanse, Num. 32.
 
Terugblik op de legerplaatsen (halten) in de woestijn, Num. 33.
 
Regelingen omtrent de inbezitneming, de grenzen en de verdeling van Kanaän. De Kanaänieten moeten verdreven worden en de voorwerpen van hun afgodendienst vernietigd. Numeri 33. Zie ook Deut. 7.
 
God beschrijft Mozes de grenzen van het land dat voor de negen en een halve stammen is, en noemt de mannen die het land ten erve moeten uitdelen aan die stammen; Num. 34.
 
Aanwijzing van de Levietensteden en de vrijsteden; Num. 35. Zie ook Jozua 20 en 21. Deut 4: 41—43.
 
Verbod aan de erfdochters om te huwen buiten de vaderlijke stam, Num. 36, zie ook Num. 27:11.
 
Redevoering van Mozes in het land van Sihon, de verslagen koning der Amorieten, Deut. 1-4.
 
== 9e eeuw v. C. ==
Regel 240 ⟶ 238:
'''66-73:''' '''Eerste Joodse opstand.''' Dit is de eerste van drie grote opstanden van de Joden tegen de Romeinse overheersing. De tweede opstand was de diaspora-opstand en de derde was de Bar Kochba-opstand. De eerste opstand duurde ongeveer 7 jaar. Dieptepunt was de verwoesting van Jeruzalem en haar Godshuis. Toen de opstand in 73 de kop was ingedrukt, werden veel Joden verdreven uit Israël.
 
Toen'''66.''' De Joden staan door de wrede onderdrukking van de Romeinse landvoogd Gessius Florus tegen de Romeinen inop. 66Als de Romeinen Jeruzalem wildenwillen innemen, werdenworden ze totaal verslagen. Het aanvankelijk succes, dat de partij van de opstand te Jeruzalem behaaldebehaaltbrachtbrengt de stem dergenen, die tegen verzet waarschuwden, tot zwijgen. De opstand breidde zich snel uit over Judea en Galilea, werd georganiseerd, om de aanval van de Romeinen te kunnen weerstaan. Daar spoedig nieuwe Romeinse legioenen zouden komen, werd een verdedigingsplan voor het hele land opgesteld.
 
De opstand breidt zich snel uit over Judea en Galilea en wordt georganiseerd, om de aanval van de Romeinen te kunnen weerstaan. Daar spoedig nieuwe Romeinse legioenen zullen komen, wordt een verdedigingsplan voor het hele land opgesteld.
Tot bevelhebber van Galilea werd Jozef ben Mattishahoe ([[Flavius Josephus]]) benoemd; daar werd hij met de leiding van het verzet belast, waar hij sterke tegenkanting ondervond van de leider der fanatieke volkspartij, Johannes van Gischala. Ongelukkige twisten onder de Joodse bevelhebbers verzwakten de kracht der verdediging.
 
Tot bevelhebber van Galilea werdwordt Jozef ben Mattishahoe ([[Flavius Josephus]]) benoemd; daar werdwordt hij met de leiding van het verzet belast, waar hij sterke tegenkanting ondervondondervindt van de leider der fanatieke volkspartij, Johannes van Gischala. Ongelukkige twisten onder de Joodse bevelhebbers verzwaktenverzwakken de kracht dervan de verdediging.
Na de aanvankelijke tegenslagen der Romeinen zond keizer Nero Vespasianus af, om de opstand te onderdrukken. Deze had, met de hulp van zijn zoon Titus, spoedig een groot deel van Galilea in zijn bezit, en wist in de zomer van 67 ook de vesting Jotapata te veroveren. De Romeinse troepen, onder Vespasianus, veroverden in één jaar heel Galilea. Langzamerhand werd het hele land ingenomen. Alleen Jeruzalem hield stand.
 
Na de aanvankelijke tegenslagen der Romeinen zondzendt keizer Nero Vespasianus af, om de opstand te onderdrukken. Deze hadheeft, met de hulp van zijn zoon Titus, spoedig een groot deel van Galilea in zijn bezit, en wistweet in de zomer van 67 ook de vesting Jotapata te veroveren. De Romeinse troepen, onder Vespasianus, veroverdenveroveren in één jaar heel Galilea. Langzamerhand werdwordt het hele land ingenomen. Alleen Jeruzalem hieldhoudt stand.
Johannes van Gischala stelde zich aan het hoofd van de dweepzieke Zeloten, en keerde zich in Jeruzalem met behulp van de Idumeërs tegen de voornamen en aanzienlijke leiders, die in hun verzet tegen Rome naar de mening der Zeloten te zwak waren geweest.
 
Johannes van Gischala steldestelt zich aan het hoofd van de dweepzieke Zeloten, en keerdekeert zich in Jeruzalem met behulp van de Idumeërs tegen de voornamen en aanzienlijke leiders, die in hun verzet tegen Rome naar de mening der Zeloten te zwak warenzijn geweest.
In Jeruzalem zelf was de bevolking in drie partijen verdeeld, wat Vespasianus noopte tot rustig afwachten: het volk zou zichzelf wel te gronde richten.
 
In Jeruzalem zelf wasis de bevolking in drie partijen verdeeld, wat Vespasianus nooptenoopt tot rustig afwachten: het volk zouzal zichzelf wel te gronde richten.
Toen hij, in juli 69 keizer geworden, in het land van Israël de leiding van de strijd aan Titus overliet, duurde de tegenstand van de Joden niet lang meer.
 
ToenAls hij, in juli 69 keizer geworden, in het land van Israël de leiding van de strijd aan Titus overlietoverlaatduurdeduurt de tegenstand van de Joden niet lang meer.
En ware niet onder de belegerden zelf, tussen Zeloten en de gematigden een bloedige burgeroorlog uitgebroken, die de beste krachten en de beste strijders wegrukte en de levensmiddelen deed verbranden, dan zou Jeruzalem wellicht nooit ingenomen zijn.
 
En warewas niet onder de belegerden zelf, tussen Zeloten en de gematigden een bloedige burgeroorlog uitgebroken, die de beste krachten en de beste strijders wegrukte en de levensmiddelen deed verbranden, dan zou Jeruzalem wellicht nooit ingenomen zijn.
 
'''70''': De christenen van Jeruzalem wijken uit naar Pella, in het Overjordaanse. Stad en tempel worden verwoest; de Joden worden gedood of in ballingschap weggevoerd. Einde van de Joodse burgerstaat. Begin van de verspreiding der Joden over de hele aardbodem.
 
Omstreeks Pasen 70 werd het beleg om Jeruzalem geslagen,. inOp 10 augustus, vanna dateen jaar wasbelegering devan stad6 geheelmaanden inen handeneen uithongering van de Romeinenstad, na 6 maanden belegerd te zijn doornamen de Romeinen onder leiding van generaal Titus, zoon van keizer Vespasianus, enJeruzalem een wanhopigestormenderhand uithongeringin. Jeruzalem werd verwoest, verbrand, ook de tempel, ondanks Titus' bevel dit bouwwerk te hebbensparen. Een deel van de muur rond van het tempelterrein bleef doorgemaaktstaan.
 
Jeruzalem werd verwoest, verbrand, ook de tempel, ondanks Titus' bevel dit bouwwerk te sparen. Een deel van de muur rond van het tempelterrein bleef staan.
 
De bloeddorst en wreedheid der Romeinen kenden geen grenzen. Verslagen strijders werd naar Rome gevoerd om getoond te worden in een overwinningsmars.
Regel 276 ⟶ 274:
 
== Bronnen ==
''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 64v. Hiervan is tekst onder wijziging verwerkt.
 
J.H. van Dale, ''Beknopte aardrijkskunde van Palestina, gevolgd door eene tijdtafel der bijbelsche geschiedenis: ingericht voor scholen en catechisatiën.'' Oostburg: A.J. Bronswijk, 1868. Enige tekst van blz. 45 is verwerkt op 26 okt. 2023.