Israël en het Palestina Mandaat: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Aanvullingen op de tekst
Aanvullingen op de tekst
Regel 33:
'''1916 Verdelingsplan voor het Ottomaanse rijk'''
 
Engeland en Frankrijk maakten onderling afspraken, genoemd naar de twee belangrijkste onderhandelaars (voor Engeland Mark Sykes en voor Frankrijk Francois George-Picot) de 'Sykes-Picot-overeenkomst'. Het plan behelsde de verdeling van het gezag over voormalige niet-Turkse gebieden van het Ottomaanse rijk (mei 1916). Men verwachtte in het Midden-Oosten na een eventuele nederlaag van Turkije een politiek gezagsvacuüm. Arabische prinsen, emirs en stamhoofden zagen hun kansen. Onderlinge rivaliteit en oorlogvoering lagen op de loer. De geallieerden, Engeland en Frankrijk, gingen, om hun belangen te verdedigen, over tot uitvoering van een soort machtspolitiek. Tot grote woede van de Arabische wereld verdeelden beide landen hun invloedsfeer. Ze wilden vermijden dat zij na de nederlaag van Duitsland en Turkije in plaats van bondgenoten elkaars concurrenten zouden worden. De gebieden afzonderlijk hadden nog geen duidelijke begrenzing. Volgens de overeenkomst bestond de grens tussen de Franse invloedsfeer en de Britse geografisch vervolgens uit een bijna rechte lijn, getrokken tussen Akko aan de Middellandse Zee en Kirkuk in het Noordoosten. Frankrijk kreeg Libanon en Syrië, het gebied noordelijk van de lijn, toegewezen. Groot-Brittannië kreeg Mesopotamië (later Jordanië en Irak genoemd), zuidelijk van de lijn. Hun aanwezigheid zou vooral van meer duurzame aard zijn in Libanon en Palestina. Palestina, dat zonder enige duidelijke begrenzing in het overjordaanse gebied aansloot bij Trans-Jordanië, werd gezien als 'Heilig land' en zou onder internationaal toezicht komen. Een duidelijke grens tussen beide gebieden Palestina en Jordanië bestond nog niet. De stad Haifa met omgeving zou Brits worden. Een belangrijk punt van zorg, voor met name de Britten, was de vrije doorvaart door het Suez-kanaal. Dit kanaal maakte een goede toegang mogelijk richting de koloniën in Oost-Afrika en India. Het Suez-kanaal werd geopend 1869 en stond onder beheer van de heerser (een kedive) van Egypte in de vorm van de 'Compagnie Universelle du Canal Maritime de Suez'. Na grote financiële problemen van deze compagnie kochten de Britten in 1875 44% van de aandelen en verkregen daarmee recht op het beleid. Maar reeds in 1882 moesten zij militair ingrijpen om dat recht te verdedigen.
 
Een belangrijk punt van zorg, voor met name de Britten, was de vrije doorvaart door het Suezkanaal. Dit kanaal maakte een goede toegang mogelijk richting de koloniën in Oost-Afrika en India. Het Suezkanaal werd geopend 1869 en stond onder beheer van de heerser (een kedive) van Egypte in de vorm van de 'Compagnie Universelle du Canal Maritime de Suez'. Na grote financiële problemen van deze compagnie kochten de Britten in 1875 44% van de aandelen en verkregen daarmee recht op het beleid. Maar reeds in 1882 moesten zij militair ingrijpen om dat recht te verdedigen. Aanwezigheid van de Britten in de regio was voor hen belangrijk.
Wel hadden de Britten reeds eerder aan Hoessein-ibn-Ali (leider van een verzetsgroep tegen het Ottomaanse rijk) toegezegd medewerking te verlenen aan de totstandkoming van één groot Arabisch rijk (omvattend Syrië, Libanon, Jordanië, Irak en het Arabisch Schiereiland) in ruil voor aansluiting bij de geallieerden. Onder druk van de gemaakte afspraken met medegeallieerden kon Engeland zijn toezeggingen niet geheel waar maken overeenkomstig de wens van Hoessein-ibn-Ali. Rivaliteit tussen de Arabieren was er bovendien de oorzaak van dat Hoessein-ibn-Ali slechts gedeeltelijk in zijn streven naar het koningschap werd gesteund. Hij zag zichzelf reeds als machthebber te Mekka. De genoemde delen van het Ottomaanse rijk die als een geheel het ene Arabische rijk zouden moeten vormen, kregen pas later eigen grenzen, maar vormden bij elkaar wel het thuisland voor de Arabische bevolking. Irak, deel van het gebied Mesopotamië, kreeg vrijwel direct een ruime mate van zelfbestuur. De bevolking had echter grote moeite om andere bevolkingsgroepen, veelal soms grote minderheden, te accepteren. Het land kreeg te maken met onlusten, ook gericht tegen de Britse aanwezigheid, die juist nu zo hard nodig was.
 
Samen met Frankrijk en Engeland had ook Rusland groot belang in het Midden-Oosten vanwege de olierijke gebieden. Er was alles aan gelegen Rusland uit de buurt te houden.
 
Alles bij elkaar genomen ontstonden reeds spoedig diverse met elkaar conflicterende belangen.
 
WelDe Britten hadden de Britten reeds eerder aan Hoessein-ibn-Ali (leider van een verzetsgroep tegen het Ottomaanse rijk) toegezegd medewerking te verlenen aan de totstandkoming van één groot Arabisch rijk (omvattend Syrië, Libanon, Jordanië, Irak en het Arabisch Schiereiland) in ruil voor aansluiting bij de geallieerden. Onder druk van de gemaakte afspraken met medegeallieerden kon Engeland zijn toezeggingen niet geheel waar maken overeenkomstig de wens van Hoessein-ibn-Ali. Rivaliteit tussen de Arabieren was er bovendien de oorzaak van dat Hoessein-ibn-Ali slechts gedeeltelijk in zijn streven naar het koningschap werd gesteund. Hij zag zichzelf reeds als machthebber te Mekka. De genoemde delen van het Ottomaanse rijk die als een geheel het ene Arabische rijk zouden moeten vormen, kregen pas later eigen grenzen, maar vormden bij elkaar wel het thuisland voor de Arabische bevolking. Irak, deel van het gebied Mesopotamië, kreeg vrijwel direct een ruime mate van zelfbestuur. De bevolking had echter grote moeite om andere bevolkingsgroepen, veelal soms grote minderheden, te accepteren. Het land kreeg te maken met onlusten, ook gericht tegen de Britse aanwezigheid, die juist nu zo hard nodig was.
 
'''1917 De Balfour verklaring'''
 
Reeds spoedig kwam er een 'probleem' bij. Op 2 november stemde de Britse regering (via een brief van minister van Buitenlandse zaken, Arthur James Balfour en van de minister-president Lloyd George, met instemming van de Franse regering) in met het voorstel voor een Joods tehuis in Palestina, waarin geen afbreuk mocht worden gedaan aan de rechten van niet-Joodse gemeenschappen. De aanwezigheid van Joodse medeburgers was in Palestina tot dan niet echt problematisch. Daarvoor was ook geen reden.
 
'''1918 De Ottomaanse troepen verslagen'''