Onderwerpenregister bij de Bijbel/N: verschil tussen versies

← Oudere bewerking

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud

VisueelWikitekst

Versie van 30 jun 2022 17:38 brontekst bekijken Kees Langeveld (overleg \| bijdragen) bureaucraten, Bevestigde gebruikers, redacteuren, beheerders 41.457 bewerkingen Leegmaken om daarna geheel te verversen Labels: Vervangen Handmatige ongedaanmaking ← Oudere bewerking		Huidige versie van 21 jun 2024 om 15:15 brontekst bekijken Kees Langeveld (overleg \| bijdragen) bureaucraten, Bevestigde gebruikers, redacteuren, beheerders 41.457 bewerkingen kGeen bewerkingssamenvatting
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: {{Onderwerpenregister}} <i>na</i>: 2 dagen, Mark. 14:1<BR> <i>na-ijver</i>: bij God, Deut. 6:15<BR> <i>naakt</i>: alle dingen zijn - en geopend voor God, Hebr. 4:13<BR> <i>naakt</i>: baby, Ez. 16:22<BR> <i>naakt</i>: door gevecht met bezetene, Hand. 19:16<BR> <i>naakt</i>: een uitgeklede echtbreekster – laten, Ez. 16:39<BR> <i>naakt</i>: en gekleed worden, Matth. 25:35<BR> <i>naakt</i>: en gekleed worden, Matth. 25:38<BR> <i>naakt</i>: fig. naakt: bevonden worden bij de wederkomst, 2 Cor. 5:3<BR> <i>naakt</i>: geestelijk -, Opb. 3:17-18<BR> <i>naakt</i>: geestelijk - (toepassing), Matth. 22:11<BR> <i>naakt</i>: Jesaja -, Jes. 20:3<BR> <i>naakt</i>: Jezus was – in zijn naakte behoeftige leerlingen, Matth. 25:35<BR> <i>naakt</i>: laten: Israël: door de vijanden, Ez. 23:29<BR> <i>naakt</i>: maken, Opb. 17:16<BR> <i>naakt</i>: mens komt - uit de moederschoot en keert - weder, Pred. 5:14<BR> <i>naakt</i>: Noach ontblootte zich, Gen. 9:21<BR> <i>naakt</i>: onwenselijk hier, Ez. 16:7<BR> <i>naakt</i>: zie ook Ongekleed, <BR> <i>naakt</i>: zijn, 1 Cor. 4:11<BR> <i>naakte</i>: te bedekken, Jes. 58:7<BR> <i>naakte</i>: te kleden, Ez. 18:7<BR> <i>naaktheid</i>: als vloek, Deut. 28:48<BR> <i>naaktheid</i>: bedekken, Gen. 9:23<BR> <i>naaktheid</i>: bedekken, Ez. 16:8<BR> <i>naaktheid</i>: bedekken, Hos. 2:8<BR> <i>naaktheid</i>: besef van naaktheid, Gen. 3:7<BR> <i>naaktheid</i>: en bezetenheid, Mark. 5:15<BR> <i>naaktheid</i>: en demonie, Luk. 8:27<BR> <i>naaktheid</i>: in -, 2 Cor. 11:27<BR> <i>naaktheid</i>: kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus, Rom. 8:35<BR> <i>naaktheid</i>: ontdekken: als straf, Ez. 16:36<BR> <i>naaktheid</i>: oorspronkelijke toestand, Gen. 2:25<BR> <i>naaktheid</i>: schande aandoend, Klg. 1:8<BR> <i>naaktheid</i>: schande van -, Opb. 3:18<BR> <i>naaktheid</i>: zie ook Schaamte, <BR> <i>naaktheid</i>: zien: vermijden, Gen. 9:23<BR> <i>naaktheid</i>: zoeken te aanschouwen, Hab. 2:15<BR> <i>naaktheid</i>, Opb. 16:15<BR> <i>naald</i>: oog van de -, Luk. 18:25<BR> <i>naald</i>: oog van de –, Mark. 10:25<BR> <i>naam</i>: 'de naam’ , d.i. Jezus’ naam., Hand. 5:41<BR> <i>naam</i>: aan Babel gegeven, Jer. 50:21<BR> <i>naam</i>: aan Chaldea gegeven, Jer. 50:21<BR> <i>naam</i>: andere - krijgen Gods knechten, Jes. 65:15<BR> <i>naam</i>: andere naam krijgen, Dan. 1:7<BR> <i>naam</i>: betekenis, Matth. 1:21<BR> <i>naam</i>: boven alle - gesteld is Christus, Ef. 1:21<BR> <i>naam</i>: Christus -: niet verloochenen, Opb. 3:8<BR> <i>naam</i>: Christus heeft een - boven alle naam gekregen, Filip. 2:9<BR> <i>naam</i>: Christus' - welriekende olie (toepassing), Hgl 1:3<BR> <i>naam</i>: des HEEREN: uitgeroepen door God zelf, 34:6, Ex. 33:19<BR> <i>naam</i>: een - gelijk de - is van de groten, 1 Kron. 17:8<BR> <i>naam</i>: eeuwige - ontvangen: van God, Jes. 56:5<BR> <i>naam</i>: gebruik als zijnde een persoon, Opb. 3:4<BR> <i>naam</i>: getal van de - van het Beest, Opb. 15:2<BR> <i>naam</i>: geval van naamgeving: Jerubbaal voor Gideon, Richt. 6:32<BR> <i>naam</i>: geven: aan de mensen: door God, Gen. 5:2<BR> <i>naam</i>: geven: betekenis, Ex. 18:3v<BR> <i>naam</i>: geven: betekenis geven, Ex. 17:7<BR> <i>naam</i>: geven: door Jezus, Mark. 3:17<BR> <i>naam</i>: God maakte David een -, 1 Kron. 17:8<BR> <i>naam</i>: God maakte Zich een - door de Kanaänietische volken uit te stoten, 1 Kron. 17:21<BR> <i>naam</i>: Gods - niet ijdel gebruiken, Deut. 5:11<BR> <i>naam</i>: Gods -: "Uw naam worde grootgemaakt tot in eewigheid", 1 Kron. 17:24<BR> <i>naam</i>: Gods -: gebruiken: niet ijdel, Ex. 20:7<BR> <i>naam</i>: Gods –: in Gods naam valselijk profeteren, Jer. 27:15<BR> <i>naam</i>: Gods naam: God laat na terwille v.z. -, 1 Sam. 12:23<BR> <i>naam</i>: Gods: de naam Mijner heiligheid, Lev. 22:1<BR> <i>naam</i>: goede - beter dan goede olie, Pred. 7:1<BR> <i>naam</i>: goede - is uitgelezener dan rijkdom, Spr. 22:1<BR> <i>naam</i>: groot maken: door God, Gen. 12:2<BR> <i>naam</i>: grote -: David: door God gemaakt, 2 Sam. 7:9<BR> <i>naam</i>: hebben: een naam hebben, 1 Kron. 11:24<BR> <i>naam</i>: iem. - verheerlijken, Joh. 12:28<BR> <i>naam</i>: iemands - als slecht verwerpen, Luk. 6:22<BR> <i>naam</i>: iets tot een Naam maken, 1 Kron. 22:5<BR> <i>naam</i>: in - van iem., 1 Sam. 25:5<BR> <i>naam</i>: in [de] van onze Heer Jezus Christus de Vader danken, Ef. 5:20<BR> <i>naam</i>: in Christus' naam prediken, Luk. 24:47<BR> <i>naam</i>: in de - van, Deut. 18:20<BR> <i>naam</i>: in de - van Christus: leven hebben, Joh. 20:31<BR> <i>naam</i>: in de - van de Vader: bewaren, Joh. 17:12<BR> <i>naam</i>: in de - van God spreken: geval, 1 Kron. 21:19<BR> <i>naam</i>: in de – van de Heer: zalven met olie in Zijn naam, Jak. 5:14<BR> <i>naam</i>: in de naam des HEREN dienen, Deut. 18:5<BR> <i>naam</i>: in de naam van de Vader: bewaar, Joh. 17:12<BR> <i>naam</i>: in de naam van Jezus dopen, Hand. 10:48<BR> <i>naam</i>: in eigen -, Jer. 29:25<BR> <i>naam</i>: in iem. - spreken: voorbeeld, 1 Sam. 25:8<BR> <i>naam</i>: in Jezus’ – bidden, Joh. 14:13v<BR> <i>naam</i>: in naam van de Heer Jezus doen, Col. 3:17<BR> <i>naam</i>: in naam van iemand ontvangen, Matth. 10:41<BR> <i>naam</i>: in zijn eigen - komen, Joh. 5:43<BR> <i>naam</i>: Israël moest tot een naam (roem) voor God zijn, Jer. 13:11<BR> <i>naam</i>: Jezus: in de naam van Jezus spreken, Hand. 9:27<BR> <i>naam</i>: kwade -, Neh. 6:13<BR> <i>naam</i>: mannen van -, 1 Kron. 5:24<BR> <i>naam</i>: mannen van -: reuzen, Gen. 6:4<BR> <i>naam</i>: nieuwe -, Opb. 2:17<BR> <i>naam</i>: nieuwe - voor Jeruzalem, Jes. 62:2<BR> <i>naam</i>: nieuwe -: door God gegeven: Absalom, 2 Sam. 12:25<BR> <i>naam</i>: nominale godsdienst, zonder waarheid en gerechtigheid, Jes. 48:1<BR> <i>naam</i>: onvermeld: ’die-en-die’, Matth. 26:18<BR> <i>naam</i>: Salomo's naam was onder alle heidenen rondom, 1 Kon. 4:31<BR> <i>naam</i>: tot een – wezen: het zal de HEERE wezen tot een –, Jes. 55:13<BR> <i>naam</i>: tot een naam zetten: bekend, beroemd, Deut. 26:19<BR> <i>naam</i>: twee namen van een persoon: Kelaja en Kelita, Ezra 10:23<BR> <i>naam</i>: uitnemender – dan de engelen heeft Jezus, Hebr. 1:4<BR> <i>naam</i>: van een kind, door God bepaald, Luk. 1:13<BR> <i>naam</i>: van Jezus: verheerlijken in de gelovigen, 2 Thess. 1:12<BR> <i>naam</i>: van steden veranderen, Num. 32:38<BR> <i>naam</i>: veranderen: door iemand anders: geval: Eljakim -> Jojakim, 2 Kon. 23:33<BR> <i>naam</i>: verandering van –: Pashur → Magor-missabib, Jer. 20:3<BR> <i>naam</i>: verandering: Mattanja => Zedekia, 2 Kon. 24:17<BR> <i>naam</i>: verkort: Saulus, Saul, Hand. 9:17<BR> <i>naam</i>: vermaard maken: maak uw - vermaard in Bethlehem, Ruth 4:11<BR> <i>naam</i>: vermeld, hoewel van later oorsprong: Israël, 1 Kron. 1:34<BR> <i>naam</i>: weigeren: door Mozes: hij weigerde een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden, Hebr. 11:24<BR> <i>naam</i>: zich een eeuwige - maken: door God, Jes. 63:12<BR> <i>naam</i>: zich een heerlijke - maken: door God, Jes. 63:14<BR> <i>Naam</i>: de -, 1 Kron. 13:6<BR> <i>Naam</i>: voor de - uitgaan, 3Jo :7<BR> <i>Naäman</i>: de Syriër, Luk. 4:27<BR> <i>naamchristen</i>: wordt weggenomen, Joh. 15:2<BR> <i>naamchristen</i>, Matth. 22:12<BR> <i>naamchristen</i>, Filip. 3:18v<BR> <i>naamgeving</i>: door God, Gen. 1:5<BR> <i>naamgeving</i>: door God, Luk. 1:13<BR> <i>naamgeving</i>: door God: Salomo, 1 Kron. 22:9<BR> <i>naamgeving</i>: grond voor een naam: gebeurtenis bij bevalling, Gen. 38:29<BR> <i>naamgeving</i>: plaats kreeg later deze naam, Joz. 5:3<BR> <i>naamgeving</i>: plaats kreeg later deze naam, vgl. 5:9, Joz. 4:19<BR> <i>naamsverandering</i>: van veroverde steden, Num. 32:38<BR> <i>naaste</i>: begeren wat van uw naaste is: verboden, Ex. 20:17<BR> <i>naaste</i>: begrip, Spr. 3:29<BR> <i>naaste</i>: behagen, ten goede, Rom. 15:2<BR> <i>naaste</i>: David was de - van Saul, 1 Sam. 28:17<BR> <i>naaste</i>: dienst van een -, Jer. 22:13<BR> <i>naaste</i>: kwaad doen aan de –, Rom. 13:10<BR> <i>naaste</i>: liefhebben, Mark. 12:31<BR> <i>naaste</i>: liefhebben als jezelf, Lev. 19:18<BR> <i>naaste</i>: liefhebben: door ons: als onszelf, Matth. 22:39<BR> <i>naaste</i>: naarstig berispen van de -, Lev. 19:17<BR> <i>naaste</i>: niet bedrieglijk verdrukken, Lev. 19:13<BR> <i>naaste</i>: oordelen van uw -, Jak. 4:12<BR> <i>naaste</i>: verachten van de -, Spr. 11:12<BR> <i>naaste</i>: verachten van de -: is zonde, Spr. 14:21<BR> <i>naaste</i>: vraag wie mijn naaste is, Luk. 10:29<BR> <i>naaste</i>, Ex. 2:13<BR> <i>naaste</i>, Spr. 11:9<BR> <i>naaste</i>, Ef. 4:25<BR> <i>naaste </i>: zijn, Luk. 10:36<BR> <i>naastenliefde</i>, Mark. 12:31<BR> <i>nabestaande</i>: bloedverwant, Lev. 18:16<BR> <i>nabestaande</i>: Boaz was Noamie en Ruth -, Ruth 2:20<BR> <i>nabestaande</i>, Lev. 18:13<BR> <i>nabij</i>: de tijd is -, Opb. 22:10<BR> <i>nabij</i>: de tijd is –, Opb. 1:3<BR> <i>nabij</i>: einde van alles is -, 1 Pe 4:7<BR> <i>nabij</i>: gekomen door het bloed van Christus, Ef. 2:13<BR> <i>nabij</i>: God - om te verlossen, Deut. 23:14<BR> <i>nabij</i>: God aan mijn rechterhand, Hand. 2:25<BR> <i>nabij</i>: God is - allen die Hem aanroepen, Ps. 145:18<BR> <i>nabij</i>: God is –: roept Hem aan terwijl Hij – is, Jes. 55:6<BR> <i>nabij</i>: is de dag, de nacht is ver gevorderd, Rom. 13:12<BR> <i>nabij</i>: uw verlossing is -, Luk. 2128<BR> <i>nabij</i>, Mark. 13:29<BR> <i>nabij </i>: grote dag van de HEER is -, Zef. 1:14<BR> <i>Naboth</i>: toepassing, Jak. 5:6<BR> <i>Naboth</i>, 1 Kon. 21:1<BR> <i>nacht</i>: -en der moeite, Job 7:3<BR> <i>nacht</i>: derde deel verduisterd, Opb. 8:12<BR> <i>nacht</i>: des -s ben ik Uws Naams gedachtig geweest, Ps. 119:55<BR> <i>nacht</i>: en dag, Mark. 4:27<BR> <i>nacht</i>: en dag, Mark. 5:5<BR> <i>nacht</i>: en dag, Luk. 2:37<BR> <i>nacht</i>: en dag, Hand. 20:31<BR> <i>nacht</i>: en dag, 1 Thess. 3:10<BR> <i>nacht</i>: en dag, 2 Tim. 1:3<BR> <i>nacht</i>: en dag (volgorde van noemen), 1 Tim. 5:5<BR> <i>nacht</i>: en dag God dienen, Hand. 26:7<BR> <i>nacht</i>: en dag: drie dagen en drie nachten, Matth. 12:40<BR> <i>nacht</i>: en dag: etmaal, 2 Cor. 11:25<BR> <i>nacht</i>: fig., Joh. 9:4<BR> <i>nacht</i>: fig. - der wereld, Hebr. 10:25<BR> <i>nacht</i>: fig. - worden, Micha 3:6<BR> <i>nacht</i>: fig. is vergevorderd, Rom. 13:12<BR> <i>nacht</i>: gedierte des wouds treedt uit bij -, Ps. 104:20<BR> <i>nacht</i>: geen - in het Nieuwe Jeruzalem, Opb. 21:25<BR> <i>nacht</i>: geen – zal er meer zijn, Opb. 22:5<BR> <i>nacht</i>: geen nacht meer in het Nieuwe Jeruzalem, Opb. 22:4<BR> <i>nacht</i>: geestelijk, 1 Thess. 5:5v<BR> <i>nacht</i>: het paaslam eten in de –, Ex. 12:8<BR> <i>nacht</i>: Jozef nam het kind en zijn moeder ‘s nachts mee, Matth. 2:14<BR> <i>nacht</i>: Judas ging in de nacht naar buiten, Joh. 13:30<BR> <i>nacht</i>: licht om mij dankzij God, Ps. 139:11<BR> <i>nacht</i>: middernacht: toen kwam de bruidegom, Matth. 25:6<BR> <i>nacht</i>: misdaad in de -, Hgl 3:7<BR> <i>nacht</i>: te middelnacht opstaan om God te loven, Ps. 119:61<BR> <i>nacht</i>: uittocht uit Egypte, bij nacht, Deut. 16:1<BR> <i>nacht</i>: van de - zijn, 1 Thess. 5:5<BR> <i>nacht</i>: van Jahweh: nacht van het Pascha, Ex. 12:42<BR> <i>nacht</i>: verbond van dag en nacht, Jer. 33:25<BR> <i>nacht</i>: wisseling dag en nacht: bewaard door God, Jer. 33:20<BR> <i>nacht</i>: zogenoemd het donkere deel van etmaal, Gen. 1:5<BR> <i>nacht</i>: zonden die vooral 's nachts gepleegd worden, Rom. 13:13<BR> <i>nacht</i>, Gen. 8:22<BR> <i>nachtbraken</i>, Jes. 5:11<BR> <i>nachtgezicht</i>: Daniëls-, Dan. 7:2<BR> <i>nachtgezicht</i>: gevallen, Gen. 46:2<BR> <i>nachtgezicht</i>: in een - werd aan Daniël de verborgenheid geopenbaard, Dan. 2:19<BR> <i>nachtgezicht</i>, Dan. 7:7<BR> <i>nachtgezicht</i>, Dan. 7:13<BR> <i>nachtleven</i>, Jes. 5:11<BR> <i>nachtmerrie</i>, Job 7:14<BR> <i>nachtuil</i>, Jes. 14:23<BR> <i>nachtwaak</i>: middelste, Richt. 7:19<BR> <i>nachtwaak</i>: vierde -, Mark. 6:48<BR> <i>nachtwaak</i>: vierde –: tussen 3 en 6 uur 's ochtend, Matth. 14:25<BR> <i>nachtwake</i>: in de nachtwaken aan God denken, Ps. 63:7<BR> <i>Nadab</i>: dood, Num. 3:4<BR> <i>Nadab</i>: dood, Num. 26:61<BR> <i>Nadab</i>, Ex. 24:1<BR> <i>Nadab</i>, Ex. 24:9<BR> <i>Nadab</i>, Lev. 10:1<BR> <i>naderen</i>: de dag van de komst van de Heer zien -, Hebr. 10:25<BR> <i>naderen</i>: met een waarachtig hart, in volle zekerheid van geloof, Hebr. 10:22<BR> <i>naderen</i>: nadert tot God: en Hij zal tot u naderen, Jak. 4:8<BR> <i>naderen</i>: tot God –: door een betere hoop, Hebr. 7:19<BR> <i>naderen</i>: tot God: door Jezus, Hebr. 7:25<BR> <i>naderen</i>: tot God: lust daartoe hebben, Jes. 58:2<BR> <i>naderen</i>: tot God: met lippendienst, Jes. 29:13<BR> <i>naderen</i>: tot God: nalaten te doen, Zef. 3:2<BR> <i>naderen</i>: tot troon van genade: met vrijmoedigheid, Hebr. 4:16<BR> <i>naderen</i>: tot wat (niet) en wie zoal, Hebr. 12:18v<BR> <i>nadrukkelijk</i>: spreken: door Petrus, Mark. 14:31<BR> <i>Naftali</i>: land –, Matth. 4:15<BR> <i>Naftali</i>: profetie aangaande, Gen. 49:20<BR> <i>Nafthali</i>: nageslacht, Num. 26:48<BR> <i>nagedachtenis</i>: teken ter –, Num. 16:40<BR> <i>nagel</i>: lange -s, Dan. 4:33<BR> <i>nagel</i>: vrouw: nagels besnijden, Deut. 21:12<BR> <i>nageslacht</i>: die uit u voortkomen, Jes. 58:12<BR> <i>nageslacht</i>: geestelijk –, Opb. 12:17<BR> <i>nageslacht</i>: gezegend om de vader, Ps. 112:2<BR> <i>nageslacht</i>: talrijk – van Abraham, Hebr. 11:12<BR> <i>nageslacht</i>: van Abraham, Hebr. 2:16<BR> <i>Nahaliël</i>, Num. 21:19<BR> <i>Nahalol</i>, Richt. 1:30<BR> <i>Nahas</i>, 1 Kron. 19:1<BR> <i>Nahesson</i>: overste van Juda, Num. 10:14<BR> <i>nahoereren</i>: andere goden -, Richt. 2:17<BR> <i>nahoereren</i>: de Baäls, Richt. 8:33<BR> <i>nahoereren</i>: goden –, Ex. 34:16<BR> <i>nahoereren</i>: goden –: ontuchtig achterna lopen, Ex. 34:15<BR> <i>nahoereren</i>: heidenen –, Ez. 23:30<BR> <i>nahoereren</i>: Molech, Lev. 20:5<BR> <i>nahoereren</i>: waarzeggers, duivelskunstenaars –, Lev. 20:6<BR> <i>nahoereren</i>, Deut. 31:16<BR> <i>nahoereren</i>, 1 Kron. 5:25<BR> <i>Nahor</i>: zonen van -, Gen. 22:20v<BR> <i>naijver</i>: God tot - verwekken: door afgoderij, Deut. 32:16<BR> <i>naijver</i>: Gods -, Ex. 34:14<BR> <i>naijver</i>: van God, 2 Cor. 11:1<BR> <i>naijverig</i>: God is –, Ex. 34:14<BR> <i>naijverig</i>: Paulus was - over de Corinthiers, 2 Cor. 11:1<BR> <i>Naijverige</i>: naam van God, Ex. 34:14<BR> <i>najagen</i>: Adoni-bezek, Richt. 1:6<BR> <i>najagen</i>: gerechtigheid, Deut. 16:20<BR> <i>najagen</i>: gerechtigheid , Jes. 51:1<BR> <i>najagen</i>: gerechtigheid -, Spr. 15:9<BR> <i>najagen</i>: het goede vroeg -, Spr. 11:27<BR> <i>najagen</i>: oostenwind -, Hos. 12:2<BR> <i>najagen</i>: rechtvaardigheid, weldadigheid, Spr. 21:21<BR> <i>nakomeling</i>: -en der rechtvaardigen zullen ontkomen, Spr. 11:21<BR> <i>nalaten</i>: door God als reactie op ongehoorzaamheid, Richt. 2:21v<BR> <i>nalaten</i>: door God: om des verbonds wil, 2 Kron. 21:7<BR> <i>nalaten</i>: gebod van God -, Mark. 7:8<BR> <i>nalaten</i>: geboden, Hebr. 12:25<BR> <i>nalaten</i>: niet –: door Paulus: de hele raad van God te verkondigen, Hand. 20:27<BR> <i>nalaten</i>: niet na te laten: kleine dingen, Matth. 23:23<BR> <i>nalaten</i>: om de gevolgen, 1 Sam. 26:9<BR> <i>nalaten</i>: omwille van je zending, Matth. 15:24<BR> <i>nalaten</i>: te verdrijven, Richt. 1:28v<BR> <i>nalaten</i>: te verdrijven wegens de ijzeren strijdwagens, Richt. 1:19<BR> <i>nalaten</i>: terwille van het gebod, 2 Kron. 25:4<BR> <i>nalaten</i>: vijanden te verdrijven, Richt. 1:21<BR> <i>nalaten</i>: vijanden te verdrijven, Richt. 1:27v<BR> <i>nalaten</i>: vijanden te verslaan, uit vrees, Richt. 1:19<BR> <i>nalaten</i>: voor de Heer, Rom. 14:6<BR> <i>nalaten</i>: wat je gezegd hebt: door God, Jona 3:10<BR> <i>nalaten</i>, Matth. 23:3<BR> <i>nalatenschap</i>, Ps. 49:11<BR> <i>nalatigheid</i>: geval, Joz. 9:14<BR> <i>nalatigheid</i>: pascha, 2 Kron. 30:5<BR> <i>nalatigheid</i>: verwijtbare nalatigheid, Matth. 25:45<BR> <i>nalatigheid</i>: zonde van –: wie weet goed te doen en het niet doet, Jak. 4:17<BR> <i>nalatigheid</i>, Job 31:16<BR> <i>nalezen</i>: druiven –, Jer. 6:9<BR> <i>nalezing</i>: van uw wijngaard: verboden, Lev. 19:9<BR> <i>Náomi</i>: verkocht het stuk land van Elimélech, Ruth 4:2<BR> <i>napluk</i>: van uw wijngaard: verboden, Lev. 19:9<BR> <i>Narcissus</i>, Rom. 16:11<BR> <i>nardus</i>: echte , kostbare –, Mark. 14:3<BR> <i>nardus</i>, Joh. 12:3<BR> <i>naroepen</i>: Jeremia nageroepen, Jer. 12:6<BR> <i>Nathan</i>, Ps. 51:2<BR> <i>Nathanaël</i>: uit Kana , Joh. 21:2<BR> <i>Nathanaël</i>, Joh. 1:46v<BR> <i>natie</i>: alle naties hebben gedronken van de wijn van de grimmigheid van haar hoererij, Opb. 18:3<BR> <i>natie</i>: eer van de -s, Opb. 21:26<BR> <i>natie</i>: einde door Gods verwerping, Jer. 12:17<BR> <i>natie</i>: en volk, Dan. 3:4<BR> <i>natie</i>: en volk, Dan. 3:29<BR> <i>natie</i>: genezing van de -s, Opb. 22:2<BR> <i>natie</i>: God is Koning van de -s, Opb. 15:3<BR> <i>natie</i>: heerlijkheid van de -s, Opb. 21:26<BR> <i>natie</i>: heilige -, 1 Pe 2:9<BR> <i>natie</i>: naties misleid door de satan, Opb. 20:3<BR> <i>natie</i>: naties slaan: dit zal Jezus doen, Opb. 19:15<BR> <i>natie</i>: naties voorgesteld door wateren, Opb. 17:15<BR> <i>natie</i>: naties zullen door haar licht wandelen, Opb. 21:24<BR> <i>natie</i>: onderscheiden van volk, Opb. 17:15<BR> <i>natie</i>: openbaring voor de naties, Luk. 2:32<BR> <i>natie</i>: schandvlek der -en: de zonde, Spr. 14:34<BR> <i>natie</i>: steden van de -s, Opb. 16:19<BR> <i>natie</i>: toekomst: de natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten, Ps. 67:5<BR> <i>natie</i>: toekomst: de naties zijn toornig geworden, Opb. 11:18<BR> <i>natie</i>: toekomst: God zal de natiën leiden, Ps. 67:5<BR> <i>natie</i>: toekomst: Jezus zal alle naties hoeden met een ijzeren staf, Opb. 12:5<BR> <i>natie</i>: uit elke –, Opb. 5:9<BR> <i>natie</i>: zonde is een schandvlek der natiën, Spr. 14:34<BR> <i>natien</i>: prijst Hem, alle -, Ps. 117:1<BR> <i>naturalisme</i>: de hemel geeft druppelen, Jer. 14:22<BR> <i>naturalisme</i>: methodologisch –, Matth. 13:15<BR> <i>naturisme</i>: niet goed (toepassing), Mark. 5:15<BR> <i>naturisme</i>: tegen -, Ex. 28:42<BR> <i>naturisme</i>: tegen -, Opb. 3:18<BR> <i>naturisme</i>: tegen -, Opb. 16:15<BR> <i>naturisme</i>: tegen – (toepassing), Ex. 20:26<BR> <i>natuur</i>: aan Jezus onderworpen, Luk. 8:25<BR> <i>natuur</i>: Christus had oog voor de -, Matth. 24:32<BR> <i>natuur</i>: door God geregeerd, Ps. 135:7<BR> <i>natuur</i>: droogte, honger, Deut. 11:17<BR> <i>natuur</i>: en moraal, Lev. 20:22<BR> <i>natuur</i>: en zedelijke orde in samenhang, Jes. 45:8<BR> <i>natuur</i>: gegevens over de Jordaan, Joz. 3:15<BR> <i>natuur</i>: gehoorzaamt aan Jezus, Mark. 4:39<BR> <i>natuur</i>: gehoorzaamt aan Jezus, Mark. 4:41<BR> <i>natuur</i>: God betrokken bij -, Matth. 10:29<BR> <i>natuur</i>: God gebruikt de natuur in de oorlog, Joz. 10:11<BR> <i>natuur</i>: God onderhoudt de -, Matth. 6:26<BR> <i>natuur</i>: God regeert de natuur, de dieren, Ex. 23:28<BR> <i>natuur</i>: God regeert: door Zijn woord, Jona 2:10<BR> <i>natuur</i>: God regeert: God beschikte een vis, Jona 1:17<BR> <i>natuur</i>: God regeert: God sprak tot de vis, Jona 2:10<BR> <i>natuur</i>: God wendt de natuur aan, Ps. 50:8<BR> <i>natuur</i>: God werkt door de natuur, Ex. 14:21<BR> <i>natuur</i>: God werkt door de natuur: bij nakomelingschap, 2 Sam. 7:12<BR> <i>natuur</i>: God werkt in de -: aardbeving, 1 Sam. 14:15<BR> <i>natuur</i>: God werkzaam in de -, Ps. 147:8v<BR> <i>natuur</i>: goddelijke -: hiervan deelgenoten worden, 2 Pe 1:4<BR> <i>natuur</i>: Gods bestuur in de -, Gen. 31:9<BR> <i>natuur</i>: Gods werk, Amos 4:13<BR> <i>natuur</i>: Gods werk in de -: geeft lichaam aan nieuwe plant, 1 Cor. 15:38<BR> <i>natuur</i>: Gods werk in de natuur niet uit te vinden (toepassing), Pred. 8:17<BR> <i>natuur</i>: Gods woord werkt daarin, Ps. 147:18<BR> <i>natuur</i>: ingrijpen door God: God kloofde een holle plaats, Richt. 15:19<BR> <i>natuur</i>: Jezus beheerst de –, Mark. 4:41<BR> <i>natuur</i>: Jezus bestrafte de wind en de golfslag van het water, Luk. 8:24<BR> <i>natuur</i>: Jezus door de korenvelden, Matth. 12:1<BR> <i>natuur</i>: Jezus zag wat in de natuur gebeurt, Mark. 13:28<BR> <i>natuur</i>: leren van de - (schepping), Matth. 6:26<BR> <i>natuur</i>: les van de mier, Spr. 6:6<BR> <i>natuur</i>: les van de veldlelies, Matth. 6:28<BR> <i>natuur</i>: mens van gelijke - als wij: Elia, Jak. 5:17<BR> <i>natuur</i>: middel door God ingezet, 2 Sam. 18:8<BR> <i>natuur</i>: nieuwe -, 1Jo 3:9<BR> <i>natuur</i>: nieuwe en oude -, Jak. 3:12<BR> <i>natuur</i>: oorzaken in de -: God, wind, Ps. 147:18<BR> <i>natuur</i>: orde, Jer. 31:35<BR> <i>natuur</i>: sprake der -, Job 12:7v<BR> <i>natuur</i>: toekomst: paradijselijk, Jes. 55:13<BR> <i>natuur</i>: toekomst: vrolijke uitingen, Jes. 55:12<BR> <i>natuur</i>: van dieren en mensen, Jak. 3:7<BR> <i>natuur</i>: van nature de geboden van de wet doen, Rom. 2:14<BR> <i>natuur</i>: verderven: geval: op bevel van God, 2 Kon. 3:19<BR> <i>natuur</i>: verschijnselen: door God bestuurd: ontstaan regen, Jer. 10:13<BR> <i>natuur</i>: vruchteloosheid tijdens verval van het volk, Jer. 8:13<BR> <i>natuur</i>: werking, Mark. 4:28<BR> <i>natuur</i>: werkt mij in straf van Babel, Jer. 50:38<BR> <i>natuur</i>: wijsheid in de -, Spr. 30:24<BR> <i>natuur</i>: zie ook Schepping, <BR> <i>natuurkracht</i>: God gebruikte de wind hier, Num. 11:31<BR> <i>natuurlijk</i>: gezicht, Jak. 1:23<BR> <i>natuurlijk</i>: natuurlijke mensen: die de Geest niet hebben, Jud :19<BR> <i>natuurlijk</i>: takken, Rom. 11:21<BR> <i>natuurramp</i>: (associatie), Job 37:13<BR> <i>natuurramp</i>: als straf, Ps. 107:34<BR> <i>natuurramp</i>: door God gezonden, 2 Kron. 7:13<BR> <i>natuurramp</i>: door God gezonden, Amos 4:9<BR> <i>natuurramp</i>: overvloed van kikvorsen, Ex. 8:2v<BR> <i>natuurramp</i>, 2 Kron. 6:28<BR> <i>natuurramp</i>, Ps. 105:29<BR> <i>natuurramp</i>, Opb. 16:8<BR> <i>natuurverschijnsel</i>: bliksem, door Jezus genoemd, Matth. 24:27<BR> <i>nauwkeurig</i>: goede leer - navolgen, 1 Tim. 4:6<BR> <i>nauwkeurig</i>: leren (onderwijs geven): door Apollos, Hand. 18:25<BR> <i>nauwkeurig</i>: navolgen: leer, 2 Tim. 3:10<BR> <i>nauwkeurig</i>: onderzoeken, Luk. 1:3<BR> <i>nauwkeurig</i>: uitleggen, Hand. 18:26<BR> <i>navolgen</i>: Abimelech -: hier niet goed, Richt. 9:4<BR> <i>navolgen</i>: achtervolgen hier, Ex. 14:28<BR> <i>navolgen</i>: andere goden -, Richt. 2:19<BR> <i>navolgen</i>: andere goden –, Jer. 13:10<BR> <i>navolgen</i>: andere volken –, Ez. 20:32<BR> <i>navolgen</i>: bedoeling, 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: Christus -: vergt zelfverloochening, kruisopname, volgen, Mark. 8:34<BR> <i>navolgen</i>: Christus voetstappen nawandelen (toepassing), 1 Sam. 25:27<BR> <i>navolgen</i>: Christus’ voetstappen –, 1 Pe 2:21<BR> <i>navolgen</i>: de ark van het verbond -: volgt haar na!, Joz. 3:3<BR> <i>navolgen</i>: Ehud –, Richt. 3:28<BR> <i>navolgen</i>: Elia - : door Elisa, 1 Kon. 19:21<BR> <i>navolgen</i>: Elia -: door Elisa, 1 Kon. 19:20<BR> <i>navolgen</i>: geloof , 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: geloof van de voorgangers -, Hebr. 13:7<BR> <i>navolgen</i>: God, Deut. 13:4<BR> <i>navolgen</i>: God -, 2 Kon. 17:6<BR> <i>navolgen</i>: God -, vgl. 4:32, Ef. 5:1<BR> <i>navolgen</i>: God -: door Jozua, Joz. 14:14<BR> <i>navolgen</i>: God -: met je ganse hart, 1 Kon. 14:8<BR> <i>navolgen</i>: God -: volharden in, Num. 30:11<BR> <i>navolgen</i>: God -: volharding daarin, Joz. 14:8,14<BR> <i>navolgen</i>: God -: zich afkeren van Hem na te volgen, 1 Kon. 9:6<BR> <i>navolgen</i>: God –: daarin niet volharden, Num. 32:11<BR> <i>navolgen</i>: God –: daarin volharden: door Kaleb, Num. 14:24<BR> <i>navolgen</i>: God –: door Jozua en Kaleb, met volharding, Num. 32:12<BR> <i>navolgen</i>: God verlaten en andere goden -, Richt. 2:12<BR> <i>navolgen</i>: goede leer nauwkeurig -, 1 Tim. 4:6<BR> <i>navolgen</i>: Jezus -: consequenties, Matth. 8:18v<BR> <i>navolgen</i>: Jezus –, Matth. 10:38<BR> <i>navolgen</i>: Jezus – in nederige dienst, Joh. 13:15<BR> <i>navolgen</i>: lankmoedigheid, 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: leer van Paulus: nauwkeurig: door Timotheüs, 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: liefde van Paulus -, 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: losbandigheden -, 2 Pe 2:2<BR> <i>navolgen</i>: nauwkeurig -: door Timotheüs: de leer van Paulus, 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: ogen: door het hart, Job 31:7<BR> <i>navolgen</i>: om te dienen, Jer. 13:10<BR> <i>navolgen</i>: Saul -, 1 Sam. 17:14<BR> <i>navolgen</i>: volg niet het kwade na, maar het goede, 3Jo :11<BR> <i>navolgen</i>: vs. zich van achter God afkeren, Num. 30:15<BR> <i>navolgen</i>: wereld –, Ez. 20:32<BR> <i>navolgen</i>: wijken van -: Hizkia week niet van God na te volgen, 2 Kon. 18:6<BR> <i>navolgen</i>: wijze van doen, 2 Tim. 3:10<BR> <i>navolgen</i>: zie ook Volgen, <BR> <i>navolgen</i>, Richt. 9:49<BR> <i>navolgen</i>, Jes. 45:14<BR> <i>navolger</i>: in het lijden, 1 Thess. 2:14<BR> <i>navolger</i>: van de apostelen en van de Heer, 1 Thess. 1:6<BR> <i>navolger</i>: van de voorbeeldige heiligen, Hebr. 6:12<BR> <i>navolger</i>: van een fabel, 2 Pe 1:16<BR> <i>navolger</i>: van gemeenten zijn, 1 Thess. 2:14<BR> <i>navolger</i>: van God: weest -s van God, Ef. 5:1<BR> <i>navolger</i>: van Paulus is – van Christus, 1 Cor. 11:1<BR> <i>navolger</i>: weest mijn -s, 1 Cor. 4:16<BR> <i>navolger</i>: weest samen mijn (Paulus') navolgers, Filip. 3:17<BR> <i>navolging</i>: bevorderen: door voorbeeld, 2 Thess. 3:9<BR> <i>navolging</i>: Christus: vereist zelfverloochening, Luk. 9:23<BR> <i>navolging</i>: na de bekering, 1 Thess. 1:6<BR> <i>navolging</i>: van Paulus, Filip. 4:9<BR> <i>navolging</i>: van Paulus en de zijnen, 2 Thess. 3:7<BR> <i>navolging</i>: voorbeeld / geval, 2 Thess. 3:7<BR> <i>navorsen</i>: door profeten, 1 Pe 1:11<BR> <i>navragen</i>: door de mannen van de stad, Richt. 6:29<BR> <i>nawandelen</i>: andere goden -, Deut. 11:28<BR> <i>nawandelen</i>: andere goden –, Jer. 11:10<BR> <i>nawandelen</i>: andere goden – die u niet kent, Jer. 7:9<BR> <i>nawandelen</i>: andere goden niet –, Jer. 7:6<BR> <i>nawandelen</i>: ijdelheid –, Jer. 2:5<BR> <i>nawandelen</i>: Jhwh -: verbond daartoe, 2 Kon. 23:3<BR> <i>nawandelen</i>: zijn geest (inbeelding) –, Ez. 13:3<BR> <i>nawandelen</i>: zonden -, 2 Kon. 13:2<BR> <i>Nazarener</i>: Jezus -, Luk. 4:34<BR> <i>Nazarener</i>: Jezus - genoemd, Mark. 14:67<BR> <i>Nazarener</i>: Jezus de –, Luk. 2419<BR> <i>Nazareth</i>: gebouwd op de rand van een berg, Luk. 4:29<BR> <i>Nazareth</i>: in Galilea, Matth. 21:11<BR> <i>Nazareth</i>: Jezus van -, Hand. 10:38<BR> <i>Nazareth</i>: stad in Galilea, Luk. 1:26<BR> <i>Nazareth</i>: verlaten door Jezus om te gaan wonen in Kapernaüm, Matth. 4:13<BR> <i>Nazareth</i>: waar Jozef met zijn gezin ging wonen, Matth. 2:23<BR> <i>nazireeër</i>: Gods: Simson, Richt. 13:5<BR> <i>Nazireeër</i>: ongeschoren hoofd, Richt. 16:17<BR> <i>nazireeërschap</i>: voleindiging, Num. 6:13<BR> <i>Nazireer</i>, Num. 6:2v<BR> <i>Nazireër</i>, Num. 6:1<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus –, Matth. 2:23<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus Christus de –, Hand. 4:10<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus de -, Matth. 26:71<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus de -, Luk. 1837<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus de - genoemd, Hand. 26:9<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus de -: zo stelde Hij zichzelf aan Saulus voor, Hand. 22:8<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus de –, Joh. 18:5<BR> <i>Nazoreeër</i>: Jezus de –, Hand. 2:22<BR> <i>Nazoreeër</i>: sekte der -s, Hand. 24:5<BR> <i>Nebajoth</i>, Jes. 60:7<BR> <i>Nebo</i>: afgod der Babyloniërs, Jes. 46:1<BR> <i>Nebo</i>: stad, Num. 32:38<BR> <i>Nebo</i>: tegen – legerden zich de kinderen Israëls, Num. 33:47<BR> <i>Nebo</i>, Num. 32:3<BR> <i>Nebo</i>, Jer. 48:1<BR> <i>Nebo</i>, Jer. 48:22<BR> <i>Nebukadnezar</i>: Chaldeeër, Ezra 5:12<BR> <i>Nebukadnezar</i>: gaven van God aan – : volken, zelfs de wilde beesten, Jer. 28:14<BR> <i>Nebukadnezar</i>: God had tekenen en wonderen aan hem gedaan, Dan. 4:2<BR> <i>Nebukadnezar</i>: grootheid, Dan. 4:22<BR> <i>Nebukadnezar</i>: grootheid van –, Dan. 5:19<BR> <i>Nebukadnezar</i>: Israël: wat hij Israël heeft aangedaan, Jer. 51:32<BR> <i>Nebukadnezar</i>: knecht van God, Jer. 25:9<BR> <i>Nebukadnezar</i>: knecht van God, Jer. 43:10<BR> <i>Nebukadnezar</i>: knecht van God genoemd, Jer. 27:6<BR> <i>Nebukadnezar</i>: leeuw, Jer. 4:7<BR> <i>Nebukadnezar</i>: loofde God, Dan. 3:28<BR> <i>Nebukadnezar</i>: verderver der heidenen, Jer. 4:7<BR> <i>Nebukadnezar</i>: vergeleken met een arend, Jer. 48:40<BR> <i>Nebukadnezar</i>: verslindende leeuw jegens Israël, Jer. 50:17<BR> <i>Nebuzaradan</i>, Jer. 52:12<BR> <i>nederdalen</i>: door God, 2 Sam. 22:10<BR> <i>nederdalen</i>: God zal - uit de hemel, Micha 1:3<BR> <i>nederig</i>: Christus, Matth. 18:5<BR> <i>nederig</i>: God verhoogt dien, die – is, Ez. 21:26<BR> <i>nederig</i>: Jezus –: “ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij heeft gezonden”, Mark. 9:37<BR> <i>nederig</i>: Messias , Ez. 17:24<BR> <i>nederig</i>: van - zijn, Spr. 16:19<BR> <i>nederig</i>: van hart, Rom. 12:3<BR> <i>nederig</i>: van hart: Jezus, Matth. 11:29<BR> <i>nederig</i>: vernederen, zich: voor de Heer: dan verhoging, Jak. 4:10<BR> <i>nederig</i>: versus overmoedig (toepassing), Spr. 28:25<BR> <i>nederig</i>: weest allen -, 1 Pe 3:8<BR> <i>nederig</i>: zichzelf vernederen: en verhoogd worden, Luk. 1814<BR> <i>nederig</i>, 2 Cor. 10:1<BR> <i>nederige</i>: aan -n geeft God genade, Jak. 4:6<BR> <i>nederige</i>: ctr. verhevene, Ps. 138:6<BR> <i>nederige</i>: God maakt levend de geest der -n, Jes. 57:15<BR> <i>nederige</i>: God troost de -n, 2 Cor. 7:6<BR> <i>nederige</i>: God verhoogt het -, 1 Sam. 15:17<BR> <i>nederige</i>: God ziet de - aan, Ps. 138:6<BR> <i>nederige</i>: ontferming over de -n, Spr. 14:21<BR> <i>nederige</i>: tegenover hoogmoedige, 1 Pe 5:5<BR> <i>nederige</i>: van geest, Spr. 29:23<BR> <i>nederige</i>: voegt u bij de -n, Rom. 12:16<BR> <i>nederige</i>: zal de eer vasthouden, Spr. 29:23<BR> <i>nederige</i>, Spr. 30:2<BR> <i>nederigheid</i>: aan te doen, Col. 3:12<BR> <i>nederigheid</i>: bewaren: gedenken eigen geringheid, Deut. 26:5<BR> <i>nederigheid</i>: bron: Christus, zie vers 11, Col. 3:12<BR> <i>nederigheid</i>: Christus -: in zijn geboorteplaats, Micha 5:1<BR> <i>nederigheid</i>: David, 1 Sam. 18:18<BR> <i>nederigheid</i>: David, 1 Sam. 18:23<BR> <i>nederigheid</i>: David, 2 Sam. 7:18<BR> <i>nederigheid</i>: David, 2 Sam. 15:25<BR> <i>nederigheid</i>: Davids -, 1 Sam. 26:20<BR> <i>nederigheid</i>: Davids -, 2 Sam. 6:22<BR> <i>nederigheid</i>: Davids -, Ps. 131:1<BR> <i>nederigheid</i>: de Heer dienen met alle -, Hand. 20:19<BR> <i>nederigheid</i>: de vreze des HEEREN: lonend, Spr. 22:4<BR> <i>nederigheid</i>: denkaspect, Filip. 2:3<BR> <i>nederigheid</i>: eigenwillige, vleselijke -, Col. 2:23<BR> <i>nederigheid</i>: gaat voor de eer, Spr. 15:33<BR> <i>nederigheid</i>: geval: hoofdman, Luk. 7:6<BR> <i>nederigheid</i>: God dacht aan ons in onze -, Ps. 136:23<BR> <i>nederigheid</i>: hoofdman Kapernaüm, Matth. 8:8<BR> <i>nederigheid</i>: in - de ander uitnemender achten dan zichzelf, Filip. 2:3<BR> <i>nederigheid</i>: in alle -, Ef. 4:2<BR> <i>nederigheid</i>: Johannes' -, Matth. 3:14<BR> <i>nederigheid</i>: loon der -: rijkdom, eer en leven, Spr. 22:4<BR> <i>nederigheid</i>: Maria's -, Luk. 1:48<BR> <i>nederigheid</i>: nederige staat, Ps. 136:23<BR> <i>nederigheid</i>: neem de laatste plaats, Luk. 14:10<BR> <i>nederigheid</i>: omgord met -, 1 Pe 5:5<BR> <i>nederigheid</i>: Salomo's -, 1 Kon. 3:7<BR> <i>nederigheid</i>: Sauls -, 1 Sam. 9:21<BR> <i>nederigheid</i>: tijdelijke -, 2 Kon. 8:13<BR> <i>nederigheid</i>: valse -, vs. 18, Col. 2:23<BR> <i>nederigheid</i>: van David, 1 Sam. 24:15<BR> <i>nederigheid</i>: van Judas: laat na zich broer van Jezus Christus te noemen, Jud :1<BR> <i>nederigheid</i>: vleselijke -, Col. 2:18<BR> <i>nederigheid</i>: zie Vernederen, <BR> <i>nederkomen</i>: door God, Gen. 11:7<BR> <i>nederlaag</i>: als straf, Richt. 2:12<BR> <i>nederlaag</i>: door God bewerkt, 2 Kron. 25:8<BR> <i>nederlaag</i>: geestelijk -: oorzaak: vermenging, Joz. 23:13<BR> <i>nederlaag</i>: Israëls –: veroorzaakt door God, Lev. 26:17<BR> <i>nederlaag</i>: ondanks Gods leiding, Richt. 20:18v<BR> <i>nederlaag</i>: oorzaak: zonde, Joz. 7:5<BR> <i>nederlaag</i>: vanwege de HERE, 1 Sam. 4:3<BR> <i>nederlaag</i>: vanwege zonde, 1 Kon. 8:33<BR> <i>nederlaag</i>: vanwege zonde, 2 Kron. 6:24<BR> <i>nederlaag</i>: vernietigende –, Richt. 4:16<BR> <i>nederlaag</i>, Ps. 44:10<BR> <i>nee</i>: zeggen, Matth. 15:24<BR> <i>nee</i>: zeggen: door Jezus, Mark. 8:12<BR> <i>nee zeggen</i>: door Jezus, Luk. 4:43<BR> <i>neerbuigen</i>: buigt u neer van verre, Ex. 24:1<BR> <i>neerbuigen</i>: de gewone man zal neergebogen worden, Jes. 5:15<BR> <i>neerbuigen</i>: opstaan en –, Ex. 33:10<BR> <i>neerbuigen</i>: zich -: door Jozef en Rachel:voor Ezau, Gen. 33:7<BR> <i>neerbuigen</i>: zich -: door Lea en haar kinderen:voor Ezau, Gen. 33:7<BR> <i>neerbuigen</i>: zich -: door Zilpa, Bilha en hun kinderen: voor Ezau, Gen. 33:6<BR> <i>neerbuigen</i>: zich – voor andere goden, Jer. 13:10<BR> <i>neerbuigen</i>: zich – voor u, Opb. 3:9<BR> <i>neerdalen</i>: door God, Jes. 31:4<BR> <i>neerdalen</i>: door God, in de wolk, tot Mozes, Num. 11:25<BR> <i>neerdalen</i>: door God, om met Mozes te spreken, Num. 11:17<BR> <i>neerdalen</i>: door God: in een wolk, Ex. 34:5<BR> <i>neerdalen</i>: door God: op de berg Sinai, Neh. 9:13<BR> <i>neerdalen</i>: van de hemel: het nieuwe Jeruzalem, Opb. 21:2<BR> <i>neerhouwen</i>: vijanden -, Ps. 118:13<BR> <i>neerkomen</i>: God: om te verlossen, Ex. 3:8<BR> <i>neerslachtigheid</i>: Elia, 1 Kon. 19:10<BR> <i>neerslachtigheid</i>: Jeremia, Jer. 15:10<BR> <i>neerslag</i>: pulver en stof, als straf uit de hemel, Deut. 28:23<BR> <i>neerslag</i>: regen, sneeuw, Jes. 55:10<BR> <i>neervallen</i>: door de Wijzen uit het oosten, Matth. 2:11<BR> <i>neervallen</i>: om te aanbidden, Dan. 3:5-6<BR> <i>neervallen</i>: om te aanbidden, Opb. 22:8<BR> <i>neervallen</i>: tot aanbidding, Opb. 19:4<BR> <i>neervallen</i>: voor de duivel: daartoe wilde de duivel Jezus verleiden, Matth. 4:9<BR> <i>neervallen</i>: voor de voeten van een engel, Opb. 19:10<BR> <i>neervallen</i>: voor Gods troon: door de 24 ouderlingen, Opb. 4:10<BR> <i>neervallen</i>: voor Jezus: door de van bloedvloeiïng genezen vrouw, Luk. 8:47<BR> <i>neervellen</i>: laat hen neergeveld worden voor Uw aangezicht, Jer. 18:23<BR> <i>neerwerpen</i>: door een demon: de bezetene, Luk. 4:35<BR> <i>neerwerpen</i>: draak werd neergeworpen, Opb. 12:9<BR> <i>neerwerpen</i>: neergeworpen, maar niet omkomend, 2 Cor. 4:9<BR> <i>negatief</i>: eerst dingen noemen die niet gedaan mogen worden, Matth. 10:5<BR> <i>negatief</i>: eerst genoemd, Matth. 11:7-8<BR> <i>negatief</i>: verbod gehoorzamen geeft zegen, Deut. 12:25<BR> <i>negatief</i>: wees op je hoede. Alternatief, positief: groeit (geestelijk) op, 2 Pe 3:17<BR> <i>Négeb</i>, Jer. 13:19<BR> <i>negen</i>: negende uur: 14.00-15.00 uur, Mark. 15:33<BR> <i>neger</i>: zwarte huid, Jer. 13:23<BR> <i>Nehemia</i>: arbeid, Neh. 5:16<BR> <i>Nehemia</i>: Hattirsatha, Neh. 8:9<BR> <i>Nehemia</i>: landvoogd, Neh. 5:14<BR> <i>Nehemia</i>: landvoogd, Neh. 12:26<BR> <i>Nehemia</i>: tijd, Neh. 5:14<BR> <i>neigen</i>: door God: des konings hart, Spr. 21:1<BR> <i>neigen</i>: het hoofd ter aarde –, Ex. 34:8<BR> <i>neigen</i>: neigt naar Mij het oor, Jes. 51:4<BR> <i>neigen</i>: zich - tot gierigheid, 1 Sam. 8:3<BR> <i>neigen</i>: zich – voor Mozes, Ex. 11:8<BR> <i>neigen</i>: zijn hart – tot God, Joz. 24:23<BR> <i>nek</i>: breken: van een ongelost eerstgeboren ezelsveulen, Ex. 34:20<BR> <i>nek</i>: Israëls nek een ijzeren zenuw, Jes. 48:4<BR> <i>nek</i>: toekeren: aan God, Jer. 32:33<BR> <i>nek</i>: verharden, 2 Kon. 17:14<BR> <i>nek</i>: verharden, Neh. 9:16<BR> <i>nek</i>: verharden, Neh. 9:17<BR> <i>nek</i>: verharden, Jer. 7:26<BR> <i>nek</i>: verharden om Gods woorden niet te horen, Jer. 19:15<BR> <i>nek</i>: verharden: zijn - verharden, Neh. 9:29<BR> <i>nek</i>: versus aangezicht, gelaat, Jer. 32:33<BR> <i>nek</i>: zijn - verharden, 2 Kron. 36:13<BR> <i>nek</i>: zijn - verharden, Jer. 17:23<BR> <i>nemen</i>: een dochter van de broer van mijn heer nemen, Gen. 24:48<BR> <i>Nemuël</i>: zoon van Eliab, Num. 26:9<BR> <i>Nemuël</i>: zoon van Simeon, Num. 26:12<BR> <i>Nereus</i>, Rom. 16:15<BR> <i>nest</i>: maken: door een arend: in de hoogte, Job 39:30<BR> <i>nestelen</i>, Mark. 4:32<BR> <i>net</i>: der bozen, Spr. 12:12<BR> <i>net</i>: God had het volk Israël in het - gebracht, Ps. 66:11<BR> <i>net</i>: Gods -, jachtnet: de Chaldeeën, die Zedekia grepen, Ez. 12:13<BR> <i>net</i>: Kanaänieten tot een –, Joz. 23:13<BR> <i>net</i>: uitbreiden voor mijn voeten, Klg. 1:13<BR> <i>net</i>: uitspreiden voor iemand, Ps. 140:5<BR> <i>net</i>: van God, Ez. 17:20<BR> <i>net</i>: zie ook Visnet, <BR> <i>Nethaneël</i>: stamhoofd van Issaschar, Num. 10:15<BR> <i>Nethinim</i>: woonplaats der -, Neh. 11:21<BR> <i>neus</i>: drukking van de neus brengt bloed voort, Spr. 30:33<BR> <i>neusring</i>, Jes. 3:21<BR> <i>neutraliteit</i>, 1 Tim. 5:21<BR> <i>nevel</i>: door de storm voortgedreven nevelen nevelen, 2 Pe 2:17<BR> <i>New Age</i>: afgod Gaia, Deut. 5:9<BR> <i>New Age</i>: kritiek: eigen geest kan misleiden, Ez. 13:3<BR> <i>New Age</i>: tegen - (toepassing), Jes. 41:22<BR> <i>Nicanor</i>, Hand. 6:5<BR> <i>Nicodemus</i>: farizeeër, Joh. 3:1<BR> <i>Nicodemus</i>: overste der Joden, Joh. 3:1<BR> <i>Nicodemus</i>, Joh. 19:39<BR> <i>Nicolaïeten</i>: leer van de -, Opb. 2:15<BR> <i>Nicolaïeten</i>: werken van de -: gehaat door de Heer Jezus, Opb. 2:6<BR> <i>Nicolaüs</i>, Hand. 6:5<BR> <i>nier</i>: doorsplijten: God heeft mijn nieren doorspleten (zo Job), Job 16:13<BR> <i>nier</i>: doorzoeken nieren en harten: door Christus, Opb. 2:23<BR> <i>nier</i>: God bezit mijn nieren, Ps. 139:13<BR> <i>nier</i>: God proeft de -en, Jer. 17:10<BR> <i>nier</i>: God ziet de -en, Jer. 20:12<BR> <i>nier</i>: Gods pijlen in mijn -en gekomen, Klg. 3:13<BR> <i>nier</i>: offer van de -en, Lev. 3:4<BR> <i>nier</i>: onderwijs door de -en, Ps. 16:7<BR> <i>nier</i>: proeven van de nieren: door God, Jer. 11:20<BR> <i>nier</i>: verre van hun nieren is God, maar nabij in hun mond, Jer. 12:2<BR> <i>nieren</i>: - beproeven: door God, Ps. 7:10<BR> <i>nieren</i>: begrip: innerlijk, Jer. 12:2<BR> <i>nieren</i>: God nabij onze -, Jer. 12:2<BR> <i>niet</i>: minder dan - zijn: gezegd van mensen, Jes. 41:24<BR> <i>niet</i>: volken bij God minder geacht dan niet en ijdelheid, Jes. 40:17<BR> <i>niet</i>: worden als niet: Israëls tegenstanders, Jes. 41:11<BR> <i>niet-gelovige</i>: houding tegenover -n, omgang met hen, Col. 4:5<BR> <i>niet-gelovige</i>: is 'buiten' ten opzichte van het huis van God, de gemeente, 1 Tim. 3:7<BR> <i>niet-gelovige</i>: is buiten, Col. 4:5<BR> <i>nietig</i>: ding: worden de vijanden van Israël, Jes. 41:12<BR> <i>nietig</i>: dingen zijn hun werken, Jes. 41:29<BR> <i>nietig</i>: mens, Jak. 2:20<BR> <i>nietigheid</i>: profeteren van –, Jer. 14:14<BR> <i>niets</i>: - zijn: Paulus, 2 Cor. 10:11<BR> <i>niets</i>: door God uitverkoren, 1 Cor. 1:28<BR> <i>niets</i>: Jezus als - geacht, Mark. 9:12<BR> <i>niets</i>: zijn, Gal. 6:3<BR> <i>niets</i>: zijn: Paulus: 'ook al ben ik niets', 2 Cor. 12:11<BR> <i>Nietschze</i>: Umwertung aller Werte (associatie), Jes. 5:20<BR> <i>nieuw</i>: alles maakt God –, Opb. 21:5<BR> <i>nieuw</i>: dingen: -e de voortbrengen, Matth. 13:52<BR> <i>nieuw</i>: en oud, Matth. 13:52<BR> <i>nieuw</i>: en oud, Luk. 539<BR> <i>nieuw</i>: geest: nieuwe geest, Ez. 18:31<BR> <i>nieuw</i>: God maakt iets – s, Jes. 43:19<BR> <i>nieuw</i>: hart, Ez. 18:31<BR> <i>nieuw</i>: land: ontgin u een - land, Jer. 4:3<BR> <i>nieuw</i>: lied, Ps. 33:3<BR> <i>nieuw</i>: lied: zingt de HEER een - lied, Jes. 42:9<BR> <i>nieuw</i>: niets -s onder de zon, Pred. 1:9<BR> <i>nieuw</i>: niets -s onder de zon, Jes. 66:2<BR> <i>nieuw</i>: nieuwe (ongevolde) stof, Mark. 2:21v<BR> <i>nieuw</i>: nieuwe dingen: God doet ze horen, Jes. 48:6v<BR> <i>nieuw</i>: nieuwe hemel, nieuwe aarde, Opb. 21:1<BR> <i>nieuw</i>: nieuwe Jeruzalem, Opb. 21:2<BR> <i>nieuw</i>: nieuwe schepping, Gal. 6:15<BR> <i>nieuw</i>: weerstand tegen het -e, Luk. 539<BR> <i>nieuw</i>: zie ook Vernieuwen, Ef. 4:23<BR> <i>Nieuwe Testament</i>: ontstaan, Joh. 15:20<BR> <i>nieuwemaandag</i>: brandoffer, Num. 29:6<BR> <i>nieuwheid</i>: van geest: daarin dienen, Rom. 7:6<BR> <i>nieuwheid</i>: van leven: wandelen in – van leven, Rom. 6:4<BR> <i>nieuws</i>: slecht -boodschap: nut, Jer. 36:3<BR> <i>nieuwsgierig</i>, Hand. 17:21<BR> <i>nieuwsgierigheid</i>: zonder gehoorzaamheid aan Gods woord, Ez. 33:30<BR> <i>nijd</i>: is verrotting der beenderen, Spr. 14:30<BR> <i>nijd</i>: Kains -, Gen. 4:5v<BR> <i>nijd</i>: op de goddelozen, Ps. 73:3<BR> <i>nijd</i>: over zondaars: nalaten, Spr. 23:17<BR> <i>nijd</i>: Rachels -, Gen. 30:1<BR> <i>nijd</i>: tegen - jegens zondaars, Spr. 24:1<BR> <i>nijd</i>, Spr. 27:4<BR> <i>nijd</i>, Pred. 4:4<BR> <i>nijdigheid</i>, Spr. 27:4<BR> <i>Nijl</i>: rivier van Egypte, Amos 9:5<BR> <i>Nijl</i>: toekomst, Jes. 11:15<BR> <i>Nikópolis</i>: Paulus had besloten in Nikópolis te overwinteren, Tit. 3:12<BR> <i>Nimra</i>, Num. 32:3<BR> <i>Nimrim</i>, Jer. 48:34<BR> <i>Nimrod</i>: zoon van Cusch, geweldig, jager, Gen. 10:8v<BR> <i>Nimrod</i>, 1 Kron. 1:10<BR> <i>Nineve</i>: gebouwd door Assur, Gen. 10:11<BR> <i>Ninevé</i>: grote stad, Jona 4:11<BR> <i>Ninevé</i>: mannen van – zullen opstaan in het oordeel, Matth. 12:41<BR> <i>Ninevé</i>: verwoesting voorzegd, Zef. 2:13<BR> <i>Nisroch</i>: god van Sanherib, Jes. 37:38<BR> <i>No</i>: gerichten oefenen door God in –, Ez. 30:14<BR> <i>No</i>: menigte van – zal worden uitgeroeid, Ez. 30:15<BR> <i>No</i>: zal gespleten worden, Ez. 30:16<BR> <i>Noa</i>: dochter van Zelafead, Num. 27:1<BR> <i>Noach</i>: 600 jaren oud toen de zondvloed kwam, Gen. 7:6<BR> <i>Noach</i>: 950 jaar werd hij, Gen. 9:28<BR> <i>Noach</i>: akkerman, Gen. 9:20<BR> <i>Noach</i>: dagen van -, Luk. 17:26<BR> <i>Noach</i>: dagen van -, 1 Pe 3:20<BR> <i>Noach</i>: dagen van Noach, Matth. 24:37<BR> <i>Noach</i>: gehoorzaamheid, Gen. 7:5<BR> <i>Noach</i>: genade bij God vond hij, Gen. 6:8<BR> <i>Noach</i>: leefde in een wereld van goddelozen, 2 Pe 2:5<BR> <i>Noach</i>: prediker van de gerechtigheid, 2 Pe 2:5<BR> <i>Noach</i>: rechtvaardig, Gen. 7:1<BR> <i>Noach</i>: rechtvaardig, Ez. 14:14<BR> <i>Noach</i>: rechtvaardig, oprecht, Gen. 6:9<BR> <i>Noach</i>, Gen. 5:29<BR> <i>Noach</i>, Hebr. 11:7<BR> <i>Nobah</i>, Num. 32:42<BR> <i>Nobah</i>, Richt. 8:11<BR> <i>Nod</i>, Gen. 4:16<BR> <i>nodig</i>: dagelijks -, Hebr. 7:27<BR> <i>nodig</i>: God heeft ons niet nodig om de ark terug te brengen, 1 Sam. 6:12<BR> <i>nodig</i>: hebben, Matth. 6:8<BR> <i>nodig</i>: hebben: genezing, Luk. 9:11<BR> <i>nodig</i>: hebben: iets geleerd te worden, Hebr. 5:12<BR> <i>nodig</i>: hebben: melk, Hebr. 5:12<BR> <i>nodig</i>: hebben: mensen – hebben, Rom. 16:2<BR> <i>nodig</i>: hebben: niet - hebben dat iemand u leert, 1Jo 2:27<BR> <i>nodig</i>: iets is -er dan iets anders, ter wille van u, Filip. 1:24<BR> <i>nodig</i>: spreken tot opbouwing waar dat - is, Ef. 4:29<BR> <i>nodige</i>: in bezit van al het -, 2 Cor. 9:8<BR> <i>nodigen</i>: door de verkondiging van het evangelie, Matth. 22:3v<BR> <i>noemen</i>: gebruik: een zoon vernoemen naar zijn vader, Luk. 1:59<BR> <i>noemen</i>: naar Gods naam, Jes. 43:7<BR> <i>Nof</i>: verwoesting van – voorzegd, Jer. 46:19<BR> <i>Nof</i>: zal dagelijks zeer bang zijn, Ez. 30:16<BR> <i>Nof</i>, Ez. 30:13<BR> <i>Nofat</i>, Num. 21:30<BR> <i>nomadisch</i>: God heeft als het ware een - bestaan gehad, 1 Kron. 17:5<BR> <i>non-binair</i>: gender: stoornis (toepassing), Mark. 10:6<BR> <i>nood</i>: aanpakken: geval, Hand. 6:3<BR> <i>nood</i>: barens- van de schepping, Rom. 8:22<BR> <i>nood</i>: drijft tot God, Jer. 2:27<BR> <i>nood</i>: drijft tot toewijding aan God, Ps. 143:10<BR> <i>nood</i>: God verlost uit alle -, 1 Kon. 1:29<BR> <i>nood</i>: grote - in Israël, Luk. 2123<BR> <i>nood</i>: in - verkeren, Luk. 8:23<BR> <i>nood</i>: in - zijnde zich bekeren, 2 Kron. 15:4<BR> <i>nood</i>: in noden, 2 Cor. 6:4<BR> <i>nood</i>: in noden, 2 Cor. 12:10<BR> <i>nood</i>: lichamelijke -n, Jak. 2:16<BR> <i>nood</i>: op zee, Matth. 8:25<BR> <i>nood</i>: uit alle nood verlost God, 1 Sam. 10:19<BR> <i>nood</i>: vertroost in -, 1 Thess. 3:7<BR> <i>nood</i>: wat te doen: bidden, Ps. 143:1<BR> <i>nood</i>: wat te doen: gedenken aan Gods daden, Ps. 143:5<BR> <i>nood</i>, Ps. 116:3<BR> <i>nooddruftige</i>: -n zal God met brood verzadigen, Ps. 132:13<BR> <i>nooddruftige</i>: beangst over de -, Job 30:25<BR> <i>nooddruftige</i>: de deugdelijke vrouw helpt de -, Spr. 31:20<BR> <i>nooddruftige</i>: doe de - recht, Spr. 31:9<BR> <i>nooddruftige</i>: doen wijken van de weg, Job 24:4<BR> <i>nooddruftige</i>: God een sterkte voor de -, Jes. 25:4<BR> <i>nooddruftige</i>: God hoort de -n, Ps. 69:34<BR> <i>nooddruftige</i>: nooddruftigen van onder de mensen, Spr. 30:14<BR> <i>nooddruftige</i>: onderdrukt, Ez. 22:29<BR> <i>nooddruftige</i>: ontferming over de -, Spr. 14:31<BR> <i>nooddruftige</i>: recht der -n, Jer. 5:28<BR> <i>nooddruftige</i>: uit de drek verhoogd: door God, Ps. 113:7<BR> <i>nooddruftige</i>: verdrukken, Ez. 18:12<BR> <i>nooddruftige</i>: verlost door God: Jeremia, Jer. 20:13<BR> <i>nooddruftige</i>: zorg voor de -n, Job 31:16v<BR> <i>noodlijdend</i>: niemand onder de leerlingen was –, Hand. 4:34<BR> <i>noodzaak</i>: opnieuw geboren worden, Joh. 3:7<BR> <i>noodzaak</i>: voetwassing, Joh. 13:8v<BR> <i>noodzakelijk</i>: aanleidingen tot vallen, Matth. 18:7<BR> <i>noodzakelijk</i>: noodzakelijke behoeften, Tit. 3:14<BR> <i>noodzaken</i>: genoodzaakt worden: Judas, Jud :3<BR> <i>noodzaken</i>: Paulus was genoodzaakt, 2 Cor. 12:11<BR> <i>noorden</i>: door God geschapen, Ps. 89:13<BR> <i>noorden</i>: onheil uit het –, Jer. 1:14<BR> <i>noorden</i>: van het noorden: uit de richting van het noorden, Ez. 26:7<BR> <i>norm</i>: eigen -en volgen, Deut. 12:8<BR> <i>normen</i>: uit de Schrift: rekening mee houden, 2 Kron. 25:4<BR> <i>nu</i>: Christus aan Gods rechterhand, Luk. 2043<BR> <i>nu</i>: vijanden van CHristus zullen onderworpen worden, Luk. 2043<BR> <i>nu</i>, Jud :25<BR> <i>nuchter</i>: geestelijk -, 1 Thess. 5:6<BR> <i>nuchter</i>: lege maag hebbend, Mark. 8:3<BR> <i>nuchter</i>: opziener moet - zijn, 1 Tim. 3:2<BR> <i>nuchter</i>: vrouwen dan dienaars moeten - zijn, 1 Tim. 3:11<BR> <i>nuchter</i>: wees - in alles, 2 Tim. 4:5<BR> <i>nuchter</i>: weest - in de eindtijd, Luk. 2134<BR> <i>nuchter</i>: weest - tot gebeden, in de eindtijd, 1 Pe 4:7<BR> <i>nuchter</i>: weest -!, 1 Pe 5:8<BR> <i>nuchter</i>: weest nuchter, 1 Pe 1:13<BR> <i>nuchter</i>: wordt – zoals het behoort, 1 Cor. 15:32<BR> <i>nuchter</i>: zie ook Ontnuchteren, <BR> <i>nuchter</i>: zijn, 1 Thess. 5:8<BR> <i>nuchter</i>: zijn versus buiten jezelf zijn, 2 Cor. 5:13<BR> <i>nuchter</i>, Tit. 2:2<BR> <i>nudisme</i>: tegen -, Opb. 16:15<BR> <i>nut</i>: doen, Spr. 10:2<BR> <i>nut</i>: doen aan een volk, Jer. 23:32<BR> <i>nut</i>: doen: geen - doen, Spr. 11:4<BR> <i>nut</i>: geen - hebben van het wandelen in spijswetten, Hebr. 13:9<BR> <i>nut</i>: God leert wat ons - is, Jes. 48:17<BR> <i>nut</i>: God tuchtigt ons tot ons -, Hebr. 12:10<BR> <i>nut</i>: God veranderen in hetgeen geen – doet, Jer. 2:11<BR> <i>nut</i>: nuttig: Onesimus thans, Flm. :11<BR> <i>nut</i>: van - zijn voor de dienst aan iemand, 2 Tim. 4:11<BR> <i>nut</i>: van de besnijdenis, Rom. 3:1<BR> <i>nut</i>: veel -: Markus, 2 Tim. 4:11<BR> <i>nut</i>: vroeger was Onesimus van geen nut, Flm. :11<BR> <i>nut</i>: wandelen naar dingen die geen – doen, Jer. 2:8<BR> <i>nut</i>: zonder -, Luk. 13:7<BR> <i>nut</i>: zonder -: het vlees, Joh. 6:63<BR> <i>nut </i>: geen –: het woord van de prediking bracht hun geen –, Hebr. 4:2<BR> <i>nutteloos</i>: kopen, Jes. 55:2<BR> <i>nutteloos</i>: mens: nutteloos geworden, Rom. 3:12<BR> <i>nutteloos</i>: nutteloze slaaf, Matth. 25:30<BR> <i>nutteloos</i>: nutteloze slaaf, Luk. 17:10<BR> <i>nutteloos</i>: Onesimus vroeger voor zijn meester Filémon, Flm. :11<BR> <i>nutteloos</i>: zekere twisten, Tit. 3:9<BR> <i>nutteloosheid</i>: wet van Mozes afgeschaft wegens – met het oog op de volmaking, Hebr. 7:18-19<BR> <i>nuttig</i>: besnijdenis is wel – als u de wet doet, Rom. 2:25<BR> <i>nuttig</i>: dat Christus stierf voor het volk, Joh. 18:14<BR> <i>nuttig</i>: dood, Matth. 18:6<BR> <i>nuttig</i>: door Christus besproken, Joh. 16:7<BR> <i>nuttig</i>: gewas, Hebr. 6:7<BR> <i>nuttig</i>: leren wat - is, Hand. 20:20<BR> <i>nuttig</i>: niet - zijn, 2 Cor. 12:1<BR> <i>nuttig</i>: nu is Onesimus voor u en mij zeer -, Flm. :11<BR> <i>nuttig</i>: Schrift is - om te leren enz., 2 Tim. 3:16<BR> <i>nuttig</i>: tot wat - is wordt aan ieder de openbaring van de Geest gegeven, 1 Cor. 12:7<BR> <i>nuttig</i>: verkondigen wat - is, Hand. 20:20<BR> <i>nuttig</i>: voor de mensen: goede werken, Tit. 3:8<BR> <i>nuttig</i>: voor ons: niet -, Hebr. 13:17<BR> <i>nuttig</i>: voor u, 2 Cor. 8:10<BR> <i>nuttig</i>: voor u, vs. 30, Matth. 5:29<BR> <i>nuttig</i>, Joh. 11:50<BR> <i>nuttigheid</i>: als reden genoemd, Mal. 3:14<BR> <i>nuttigheid</i>: van rijkdom: alleen gezicht der ogen, Pred. 5:10<BR>