Jeremia (boek): verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k →Straf |
|||
Regel 28:
== Zonde van Juda ==
In het boek worden tal van zondige gedragingen en en misstanden in Juda aan de kaak gesteld.
'''In alle standen.''' Ze kwamen voor in alle maatschappelijke standen: koningen, aanvoerders, priesters, profeten, gewone burgers. <blockquote>''Jer 32:32 Om al de boosheid der kinderen Israëls en der kinderen van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesteren, en hun profeten, en de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem;'' (SV) </blockquote>'''Onkunde.''' Het zondige gedrag hangt samen met de onwetendheid en ongehoorzaamheid van het volk. Gods volk kende God niet (Jer. 9:3), noch het recht van God niet (Jer. 8:8), ofschoon men meende wijs te zijn en de wet van Jahweh te bezitten (Jer. 8:8). De wijzen hadden Gods woord echter verworpen (Jer. 8:9). Men had God vergeten (13:25) en wandelde naar het goeddunken van het hart (9:14). Men vertrouwde op leugen (13:25).
''Jer 9:13 En de HEERE zeide: Omdat zij Mijn wet, die Ik voor hun aangezicht gegeven had, verlaten hebben, en naar Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben;'' (SV) </blockquote>
'''Ongehoorzaamheid aan God.''' Hoewel God, door zijn dienstknechten, het volk leerde, hoorde het niet en nam het geen tucht (correctie) aan. <blockquote>''Jer 32:33 Zij keerden Mij de nek toe en niet het gezicht, hoewel Ik hen vroeg en laat onderwees. Zij luisterden echter niet en aanvaardden de vermaningen niet.'' (HSV) </blockquote>Het volk heeft de wet van God niet gehouden. <blockquote>''Jer 16:10 En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben? Jer 16:11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en <u>Mijn wet niet gehouden hebben</u>; Jer 16:12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, <u>om naar Mij niet te horen</u>. (SV)''</blockquote>'''God verlaten.''' Juda had God verlaten, Zijn verbond met hen verlaten, verzaakt. <blockquote>''Jer 15:6 Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE; gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven; Ik ben des berouwens moede geworden.'' (SV) </blockquote><blockquote>''Jer 16:10 En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben? Jer 16:11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben;'' (SV)</blockquote><blockquote>''Jer 22:8 Dan zullen veel heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan deze grote stad? Jer 22:9 En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond des HEEREN, huns Gods, hebben verlaten, en hebben zich voor andere goden nedergebogen, en die gediend.'' (SV)</blockquote>'''Afgoderij.''' De Judeeërs hadden lief, dienden, wandelden na, zochten, bogen zich neer voor: de zon, de maan en de sterren (Jer. 8:2). Men werd opgevoed met verering van Baäl (9:14). Er werden in Juda véél goden en altaren gevonden en véél burgers vereerden die valse goden. <blockquote>''Jer 13:27 uw overspeligheid en uw gehinnik, uw schandalige hoererij. Op de heuvels [en] in het veld heb Ik uw afschuwelijke [afgoden] gezien. ...'' (HSV) </blockquote><blockquote>''Jer 11:13 Immers, het aantal van uw goden is [even groot als] uw steden geworden, Juda, en u hebt [evenveel] altaren gemaakt voor die schande [als] het aantal straten van Jeruzalem, altaren om reukoffers te brengen aan de Baäl. (...) Jer 11:15 Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis [te doen], terwijl zij de schanddaad [met] velen doet, en het [offer]vlees van het heiligdom van u zal wijken? [Ja,] wanneer u kwaad [doet], dan springt u op van vreugde.'' (HSV) </blockquote>Aan de verering van de Babylonisch-Assyrische godin Isjtar droegen hele gezinnen hun steentje bij. Hierover zei God tot Jeremia: <blockquote>''Jer 7:17 Ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem? Jer 7:18 De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. Jer 7:19 Ben Ik het, die zij krenken? luidt het woord des HEREN. Doen zij het zichzelf niet, tot beschaming van hun aangezicht? Jer 7:20 Daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, mijn grimmige toorn giet zich uit te dezer plaatse over mens en dier, over het geboomte des velds en de vrucht van de bodem, en brandt zonder geblust te worden.'' (NBG51)</blockquote>In het huis van God had men afgodsbeelden - [[Verfoeisel|verfoeiselen]] in de ogen van God - geplaatst (Jer. 7:30; 32:34). <blockquote>''Jer 7:30 Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.'' (SV)</blockquote>Op de daken van huizen werden reuk- en plengoffers gebracht. <blockquote>''Jer 19:13 De huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda zullen [even] onrein worden als de plaats van Tofet, met alle huizen waar zij op de daken ervan reukoffers hebben gebracht aan heel het leger aan de hemel en plengoffers hebben uitgegoten voor andere goden.'' (HSV) </blockquote>Ten zuiden van Jeruzalem, in het dal Ben-Hinnom,
== Straf ==
De maat van Juda's zonden was vol. God liet zich niet meer verbidden. Hij zou Zijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden wegnemen van het volk van Juda (Jer. 16:5). Hij zou hen geen genade geven (Jer. 16:13). <blockquote>
''Jer 16:5 ... want Ik heb van dit volk (spreekt de HEERE) weggenomen Mijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden;'' (SV) </blockquote>
God moest het volk verdrijven. <blockquote>''Jer 15:1 Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou [toch] Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan. Jer 15:2 En het zal geschieden, wanneer zij tot u zullen zeggen: Waarhenen zullen wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ten dood, ten dode; en wie tot het zwaard, ten zwaarde, en wie tot den honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis! Jer 15:3 Want Ik zal bezoeking over hen doen [met] vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard, om te doden; en met de honden, om te slepen; en met het gevogelte des hemels, en met het gedierte der aarde, om op te eten en te verderven. (SV)''</blockquote>Jeremia voorzegde dat Juda met haar hoofdstad Jeruzalem zou worden verwoest en ontledigd, door een vijandelijke macht uit het noorden (9:9, 11-12; 10:22), de Chaldeeën, die Juda zouden wegvoeren (Jer. 9:9,11; 10:22, 24; 13:19-20).<blockquote>''Jer 9:9 Zou Ik hun deze dingen niet vergelden? spreekt de HEERE, of zou Mijn ziel zich op een volk als dit niet wreken?'' (...) ''Jer 9:11 Ik zal van Jeruzalem steenhopen maken, een verblijf[plaats] van jakhalzen, Ik zal van de steden van Juda een woestenij maken, zodat niemand er [meer] woont.'' (HSV)</blockquote><blockquote>''Jer 10:22 Een geluid van een gerucht! Zie, het komt! Een groot gedreun uit het land in het noorden, om de steden van Juda te maken [tot] een woestenij, een verblijf[plaats] van jakhalzen.'' (...) ''Jer 10:25 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenvolken die U niet kennen, over de geslachten die Uw Naam niet aanroepen. Zij hebben immers Jakob verslonden, ja, hem verslonden, aan hem een einde gemaakt, en zijn woonplaats verwoest''. (HSV)</blockquote>'''Weg tot lijfsbehoud.''' God gaf de Judeeërs echter de kans om hun leven te behouden: overgave aan de koning van Babel. <blockquote>''Jer 21:8 En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik stel voor ulieder aangezicht den weg des levens en den weg des doods. Jer 21:9 Die in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard, of door den honger, of door de pestilentie; maar die er uitgaat en valt tot de Chaldeën, die ulieden belegeren, die zal leven, en zijn ziel zal hem tot een buit zijn.'' (SV)</blockquote>'''Weg tot welvaart.''' Het doen van gerechtigheid zou het huis van koning welvarend maken. <blockquote>''Jer 22:3 Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. Jer 22:4 Want indien gijlieden deze zaak ernstiglijk zult doen, zo zullen door de poorten van dit huis koningen ingaan, zittende den David op zijn troon, rijdende op wagens en op paarden, hij, en zijn knechten, en zijn volk. Jer 22:5 Indien gij daarentegen deze woorden niet zult horen, zo heb Ik bij Mij gezworen, spreekt de HEERE, dat dit huis tot een woestheid worden zal.'' (SV)</blockquote>Helaas werden de woorden van God door de dienst van Jeremia niet gehoord.
'''Zwaard, honger, pest.''' Zwaard, honger en pest zouden de inwoners van Jeruzalem verteren (Jer. 14:15-16; 21:6-7, 9). <blockquote>''Jer 14:15 Daarom, zo zegt de HEERE over de profeten die profeteren in Mijn Naam, hoewel Ík hen niet heb gezonden, en zij [toch] zeggen: Er zal geen zwaard en honger in dit land zijn. Die profeten zullen zelf door het zwaard en door de honger omkomen. Jer 14:16 En het volk waartegen zij profeteren, zal weggeworpen worden op de straten van Jeruzalem vanwege de honger en het zwaard, zonder dat iemand hen begraaft: hen, hun vrouwen, en hun zonen en hun dochters. Zo zal Ik hun kwaad over hen uitstorten.'' (HSV)</blockquote><blockquote>''Jer 21:6 En Ik zal de inwoners dezer stad slaan, zowel de mensen als de beesten; door een grote pestilentie zullen zij sterven.'' (SV)</blockquote><blockquote>''Jer 21:9 Die in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard, of door den honger, of door de pestilentie; maar die er uitgaat en valt tot de Chaldeën, die ulieden belegeren, die zal leven, en zijn ziel zal hem tot een buit zijn.'' (SV)</blockquote>God herhaalt dit dreigement ten tijde van koning [[Zedekia]] (Sedekia).<blockquote>''Jer 24:8 Maar zoals de slechte vijgen, zo slecht, dat zij niet te eten zijn, zo zegt de HERE: Zo zal Ik Sedekia, de koning van Juda, maken en zijn vorsten en het overschot van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven en die in het land Egypte wonen; Jer 24:9 Ik zal hen overgeven ter mishandeling, ten verderve, aan alle koninkrijken der aarde, tot een smaad en een spreekwoord, tot spot en vloek op alle plaatsen waarheen Ik hen zal verstrooien. Jer 24:10 Ik zal onder hen het zwaard, de honger en de pest zenden, totdat zij geheel verdaan zijn van de bodem, die Ik hun en hun vaderen gegeven had.'' (NBG51)</blockquote>'''Smartelijke dood.''' De kinderen zouden delen in het verschrikkelijke lot: ze zouden een smartelijke dood sterven, niet beklaagd noch begraven worden (Jer. 16:4).
'''Plundering van Jeruzalem.''' Jeruzalem zou worden geplunderd, leeggeroofd. <blockquote>''Jer 20:5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel.'' (SV)</blockquote>'''Verbranding van Jeruzalem.''' God zou Jeruzalem van Zijn aangezicht wegdoen (Jer. 32:31). De stad zou door de Chaldeeën met vuur worden verbrand. <blockquote>''Jer 21:10 Want Ik heb Mijn aangezicht tegen deze stad gesteld ten kwade en niet ten goede, spreekt de HEERE; zij zal gegeven worden in de hand des konings van Babel, en hij zal ze met vuur verbranden.'' (SV) </blockquote>'''Wegvoering.''' Heel Juda zou worden weggevoerd. <blockquote>''Jer 13:19 De steden in het Zuiderland zijn gesloten, niemand is er die opendoet. Heel Juda is weggevoerd, volledig weggevoerd. Jer 13:20 Sla uw ogen op en zie wie daar uit het noorden komen! ...'' (HSV)</blockquote>'''Verstrooiing.''' God zou Juda verstrooien zoals een stoppel door de wind wordt weggeblazen. <blockquote>''Jer 13:24 Ik zal hen verspreiden als stoppels die wegstuiven door de woestijnwind.'' (HSV)</blockquote><blockquote>''Jer 18:17 Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; ...'' (SV)</blockquote>'''Naar een onbekend land (Babel).''' De overlevende Judeeërs zouden uit het land worden geworpen en in een onbekend land terechtkomen. Daar zouden zij tot straf andere goden dienen, daar zij in het heilige land vreemde goden hadden gediend.<blockquote>''Jer 16:13 Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, in een land, dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders; en aldaar zult gij andere goden dienen, dag en nacht, omdat Ik u geen genade zal geven.'' (SV)</blockquote>Ook zullen zij daar hun vijanden dienen. <blockquote>''Jer 17:4 Dan zult u - en dat om uzelf - uw erfelijk bezit, dat Ik u gegeven heb, met rust moeten laten, want Ik zal u uw vijanden doen dienen in een land dat u niet kent. ...'' (HSV)</blockquote>Het onbekende land is het land van Babel, zoals de oppertoezichthouder van de tempel, [[Pashur]], te horen kreeg.<blockquote>''Jer 20:4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard.'' ''Jer 20:5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel.'' (SV)</blockquote>De (meeste) ballingen zouden hun geboorteland niet meer aanschouwen. <blockquote>''Jer 22:10 Weent niet over den dode, en beklaagt hem niet; weent vrij over dien, die weggegaan is, want hij zal nimmermeer wederkomen, dat hij het land zijner geboorte zie.'' (SV)</blockquote>
== Hervergadering voorzegd ==
|