Vervolging van christenen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 28: Regel 28:
# De achtste vervolging onder de keizers Valerianus en Gallienus
# De achtste vervolging onder de keizers Valerianus en Gallienus
# De negende vervolging christenen onder keizer Aurelianus
# De negende vervolging christenen onder keizer Aurelianus
# De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen, begonnen onder de keizers Diocletianus en Maximianus, en voortgezet onder Maxentius, Licinus en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 
# De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen, begonnen onder de keizers [[Diocletianus]] en Maximianus, en voortgezet onder Maxentius, Licinus en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 
Hieronder wordt van enkele vervolgingen iets meegedeeld.
De '''derde vervolging''' tegen de Christenen is begonnen op bevel van Trajanus, Romeins keizer 98 - 117 n.C. Hij was opgehitst door Mamertinus, stadhouder te Rome, en Tarquinus, overste van de heidense afgoderijen. De afgodendienaars brachten ook geld op, en gaven schatting om de Christenen te vervolgen en uit te roeien, alles onder het voorwendsel, dat de christenen onwillig waren om de goden te aanbidden en met offeranden te vereren, en dat zij vijanden van hen en van de Romeinse republiek waren. Onder de regering van Trajanus moesten christenen Christus vervloeken om verder te mogen leven. Trajanus liet christenen niet opsporen, en iemand mocht niet anoniem een christen opgeven. Toch zijn er vele christenen onder deze Romeinse keizer vermoord. Onder de martelaren in deze tijd zijn de voornaamste: [[Simeon van Jeruzalem|Simeon]], opziener van de gemeente van Christus te Jeruzalem (marteldood in het jaar 109 n.C.), en Ignatius, opziener van de gemeente van de Heer te Antiochië. 


=== Derde vervolging ===
De '''vijfde vervolging''' van de Christenen barstte uit in het begin van de 3e eeuw, in het tiende jaar der regering van Septimius Severus, Romeins keizer van 193 -211. De aanleiding tot deze vervolging was, dat de eerrovers en lasteraars allerlei valse beschuldigingen uitstrooiden jegens de Christenen, namelijk, dat zij oproerige lieden waren, die zich jegens de keizerlijke majesteit misdroegen, doodslagers, tempelrovers, bloedschenders, die in hun samenkomsten de kaarsen uitbliezen en zich aan allerlei ontucht en ondeugd overgaven, kindermoordenaars, menseneters gelijk, dat zij een ezelskop als God vereerden, maar bovenal dat zij de goden verachtten, en dat daarom vanwege hen ongeluk en rampen de mensen was overkomen. De hevigste vervolging had plaats, nadat de gelovigen Eusebius en Tertullianus in Afrika hun geschriften hadden opgesteld. Een grote menigte Christenen werd naar Alexandrië, in Egypte, gebracht, waar zij om de naam van Christus op velerlei wijzen gedood werden. Tot de voornaamste martelaren van die tijd behoren Leonidas, de vader van kerkleraar [[Origenes]], en Irenaeüs, opziener.
De derde vervolging tegen de Christenen is begonnen op bevel van Trajanus, Romeins keizer 98 - 117 n.C. Hij was opgehitst door Mamertinus, stadhouder te Rome, en Tarquinus, overste van de heidense afgoderijen. De afgodendienaars brachten ook geld op, en gaven schatting om de Christenen te vervolgen en uit te roeien, alles onder het voorwendsel, dat de christenen onwillig waren om de goden te aanbidden en met offeranden te vereren, en dat zij vijanden van hen en van de Romeinse republiek waren. Onder de regering van Trajanus moesten christenen Christus vervloeken om verder te mogen leven. Trajanus liet christenen niet opsporen, en iemand mocht niet anoniem een christen opgeven. Toch zijn er vele christenen onder deze Romeinse keizer vermoord. Onder de martelaren in deze tijd zijn de voornaamste: [[Simeon van Jeruzalem|Simeon]], opziener van de gemeente van Christus te Jeruzalem (marteldood in het jaar 109 n.C.), en Ignatius, opziener van de gemeente van de Heer te Antiochië. 


=== Vijfde vervolging ===
De '''zevende''' vervolging van de Christenen ontstond omtrent het jaar onzes Heeren en Zaligmakers 250, een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, gewoonlijk de zevende genaamd. Decius regeerde van 249-251. Sommigen dachten dat hij de vervolging beval uit haat jegens keizer Filippus, die de christelijke godsdienst had aangenomen. Maar Cyprianus, die in die tijd leefde, schrijft de aanleiding tot deze vervolging aan de Christenen zelf toe. ''"Men moet (zegt hij) het inzien en belijden, dat de grimmige en vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog zonder ophouden verwoest, om onze zonden ons is overkomen, omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen, en de hemelse geboden ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht, en wij volbrengen de wil van onze Heere niet. Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goederen te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht, verzaakt de eenvoudigheid en verloochent de boze wereld alleen niet woorden en niet met daden, behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen, gelijk wij verdienen; want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet?"'' etc.
De vijfde vervolging van de Christenen barstte uit in het begin van de 3e eeuw, in het tiende jaar der regering van Septimius Severus, Romeins keizer van 193 -211. De aanleiding tot deze vervolging was, dat de eerrovers en lasteraars allerlei valse beschuldigingen uitstrooiden jegens de Christenen, namelijk, dat zij oproerige lieden waren, die zich jegens de keizerlijke majesteit misdroegen, doodslagers, tempelrovers, bloedschenders, die in hun samenkomsten de kaarsen uitbliezen en zich aan allerlei ontucht en ondeugd overgaven, kindermoordenaars, menseneters gelijk, dat zij een ezelskop als God vereerden, maar bovenal dat zij de goden verachtten, en dat daarom vanwege hen ongeluk en rampen de mensen was overkomen. De hevigste vervolging had plaats, nadat de gelovigen Eusebius en Tertullianus in Afrika hun geschriften hadden opgesteld. Een grote menigte Christenen werd naar Alexandrië, in Egypte, gebracht, waar zij om de naam van Christus op velerlei wijzen gedood werden. Tot de voornaamste martelaren van die tijd behoren Leonidas, de vader van kerkleraar [[Origenes]], en Irenaeüs, opziener.

=== Zevende vervolging ===
De zevende vervolging van de Christenen ontstond omtrent het jaar onzes Heeren en Zaligmakers 250, een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, gewoonlijk de zevende genaamd. Decius regeerde van 249-251. Sommigen dachten dat hij de vervolging beval uit haat jegens keizer Filippus, die de christelijke godsdienst had aangenomen. Maar Cyprianus, die in die tijd leefde, schrijft de aanleiding tot deze vervolging aan de Christenen zelf toe. ''"Men moet (zegt hij) het inzien en belijden, dat de grimmige en vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog zonder ophouden verwoest, om onze zonden ons is overkomen, omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen, en de hemelse geboden ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht, en wij volbrengen de wil van onze Heere niet. Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goederen te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht, verzaakt de eenvoudigheid en verloochent de boze wereld alleen niet woorden en niet met daden, behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen, gelijk wij verdienen; want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet?"'' etc.


En elders schrijft hij: ''"Indien men de oorzaak van de jammer en het ongeluk kent, zal men gemakkelijk een geneesmiddel vinden voor de wond. De Heere heeft Zijn huisgezin willen beproeven; en, aangezien de langdurige vrede, de lering en tucht, die ons van de hemel gegeven waren, bedorven had, zo heeft de hemelse straf het onmachtige, ja bijna had ik gezegd het slapende geloof, wederopgewekt. En, daar wij door onze zonden nog meer verdienden te lijden, heeft nochtans de allerbarmhartigste Heere zo genadig met ons gehandeld, dat al wat er is geschied, veeleer een bezoeking scheen dan een vervolging. Ieder benaarstigde zich, om zijn bezittingen te vermeerderen, en men vergat wat de gelovigen of de Christenen in de tijd der Apostelen. gedaan hebben, of altijd behoorden te doen; men wendde, integendeel, alle naarstigheid aan, om als door een onverzadigbare brand van gierigheid de rijkdommen op te hopen en te vermeerderen. Onder de priesters vond men geen behoorlijken ijver om God te dienen; onder de dienaars geen oprecht geloof, in de werken geen barmhartigheid, in de zeden geen tucht."'' Tot dusverre Cyprianus.
En elders schrijft hij: ''"Indien men de oorzaak van de jammer en het ongeluk kent, zal men gemakkelijk een geneesmiddel vinden voor de wond. De Heere heeft Zijn huisgezin willen beproeven; en, aangezien de langdurige vrede, de lering en tucht, die ons van de hemel gegeven waren, bedorven had, zo heeft de hemelse straf het onmachtige, ja bijna had ik gezegd het slapende geloof, wederopgewekt. En, daar wij door onze zonden nog meer verdienden te lijden, heeft nochtans de allerbarmhartigste Heere zo genadig met ons gehandeld, dat al wat er is geschied, veeleer een bezoeking scheen dan een vervolging. Ieder benaarstigde zich, om zijn bezittingen te vermeerderen, en men vergat wat de gelovigen of de Christenen in de tijd der Apostelen. gedaan hebben, of altijd behoorden te doen; men wendde, integendeel, alle naarstigheid aan, om als door een onverzadigbare brand van gierigheid de rijkdommen op te hopen en te vermeerderen. Onder de priesters vond men geen behoorlijken ijver om God te dienen; onder de dienaars geen oprecht geloof, in de werken geen barmhartigheid, in de zeden geen tucht."'' Tot dusverre Cyprianus.
Regel 40: Regel 45:


Van de martelaren kunnen genoemd worden: [[Alexander van Jeruzalem|Alexander]], opziener van de gemeente te Jeruzalem; [[Babylas van Antiochië|Babylas]], opziener van de gemeente te Antiochië. Alexandrië was als het ware de schouwplaats van alle tirannie. Daar werd onder anderen omgebracht de bejaarde man [[Metranus van Alexandrië|Metranus]], de vrouw [[Coïntha van Alexandrië|Coïntha]], de bejaarde maagd Apollonia, en Serapion.
Van de martelaren kunnen genoemd worden: [[Alexander van Jeruzalem|Alexander]], opziener van de gemeente te Jeruzalem; [[Babylas van Antiochië|Babylas]], opziener van de gemeente te Antiochië. Alexandrië was als het ware de schouwplaats van alle tirannie. Daar werd onder anderen omgebracht de bejaarde man [[Metranus van Alexandrië|Metranus]], de vrouw [[Coïntha van Alexandrië|Coïntha]], de bejaarde maagd Apollonia, en Serapion.

=== Tiende vervolging ===
De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen begon in het begin van de 4e eeuw onder de keizers [[Diocletianus]] en Maximianus, en werd voortgezet onder Maxentius, Licinus en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 

In het jaar 302 na Christus' geboorte, in het 19e jaar der regering van keizer [[Diocletianus]] (284 — 305), gaf deze bevel tot een grote en wrede vervolging van de christenen. Van deze vervolging, die de tiende genoemd wordt, zegt [[Sulpicius Severus]] het volgende: 
''Omtrent 50 jaren na hem'' (te weten, keizer Valerianus)'', onder de regering van Diocletianus en Maximianus, brak de allerhevigste vervolging uit, die tien jaren achtereen Gods volk plaagde. In die tijd was genoegzaam de gehele wereld be­smet met het heilig bloed van de martelaren, want men liep als om strijd tot deze heerlijke en beroemde martelingen. Door op een waardige en heerlijke wijze te sterven, werd toen de eer, die een martelaar toekomt, met grotere ijver gezocht, dan men nu, door ongepaste en zondige eergierig­heid gedreven, de bisschoppelijke ambten najaagt. De wereld werd nimmer door enige oorlog meer onderdrukt; nimmer hebben wij met groter triomf overwinningen behaald, dan toen wij door tienja­rige verdrukking en geweld toch niet konden overwonnen worden.'' 


== Meer informatie ==
== Meer informatie ==
Regel 45: Regel 56:


== Bron ==
== Bron ==
Adrianus Haemstede, ''Historie der martelaren''; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend. 
Adrianus Haemstede, ''Historie der martelaren''; ''Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655''. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend. 


== Voetnoten ==
== Voetnoten ==