Vreemdeling: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
 
(4 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 5:
1. een buitenlandse man resp. vrouw. In Nederland is een vreemdeling in ''juridische'' zin iemand die geen Nederlander of Nederlands onderdaan is.
 
2. een persoon die ergens niet bekend is. „Er lopen veel vreemdelingen in de stad”. <blockquote>''Lu 24:18 Een nu, genaamd Kleopas, antwoordde en zei tot Hem: Bent U alleen een vreemdeling in Jeruzalem dat U de dingen niet weet die daar deze dagen zijn gebeurd? (''HSV).</blockquote>3. een persoon die op enig terrein niet thuis is. “Hij is geheel een vreemdeling in dat vak”. De Nederlandse schrijver Potgieter (1808-1875) heeft gezegd: „die bevolking mag geen vreemdelinge wezen aan de beoefening der schone kunsten”.
[[Bestand:Tissot The Caravan of Abraham.jpg|miniatuur|848x848px|De karavaan van Abraham. Schilderij gemaakt circa 1896–1902 by James Tissot.]]
3. een persoon die op enig terrein niet thuis is. “Hij is geheel een vreemdeling in dat vak”. De Nederlandse schrijver Potgieter (1808-1875) heeft gezegd: „die bevolking mag geen vreemdelinge wezen aan de beoefening der schone kunsten”.
 
Een woord met ongeveer dezelfde betekenis is ''''vreemde'''<nowiki/>'. ''Vreemde'' is ieder, die voor het eerst in een of anderen kring komt; hij kan dus zelfs met anderen die hem niet kennen en voor wie hij een vreemde is, in dezelfde plaats wonen.
 
'''Abram '''trok naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven:<blockquote>''Ge 12:10  Er kwam hongersnood in dat land. Daarom trok Abram naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, omdat de hongersnood in het land zwaar was.'' (HSV)</blockquote>Oudtestamentische '''vromen '''als Abel, Henoch, Noach en Abraham waren ‘vreemdelingen en bijwoners op de aarde’.<blockquote>''Heb 11:8 Door het geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, om uit te gaan naar de plaats die hij als erfdeel zou ontvangen; en hij ging uit zonder te weten waar hij komen zou. Heb 11:9 Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land van de belofte als in een vreemd land en woonde in tenten met Izaak en Jakob, de medeerfgenamen van dezelfde belofte; Heb 11:10 want hij verwachtte de stad die de fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is. (...) Heb 11:13 In het geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften te hebben ontvangen, maar zij zagen het in de verte en begroetten het, en beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren.'' (TELOS)</blockquote>Jacob[[Jakob]] spreekt van 'mijn vreemdelingschappen' (Gen. 47:9). Het Hebreeuwse naamwoord ("magoer") drukt 'verblijf(plaats)' uit en ziet in JacobsJakobs mond op diens omzwervingen en nomadisch bestaan in een tenten. <blockquote>''Ge 47:8 En Farao zeide tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens! Ge 47:9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen. Ge 47:10 En Jakob zegende Farao, en ging uit van Farao’s aangezicht. '' (SV)</blockquote>Abrahams nakomelingen - het volk '''Israël '''– verbleven als vreemdelingen in Egypte:<blockquote>''Hnd 13:17 De God van dit volk Israel verkoos onze vaderen en verhoogde het volk tijdens hun vreemdelingschap in Egypteland en leidde hen met een hoge arm daaruit'' (TELOS)</blockquote>Gods volk Israël mocht een vreemdeling niet verdrukken of uitbuiten. Hij moest als een autochtoon behandeld worden, ja, ‘u moet hem liefhebben als uzelf’.<blockquote>''Le 19:33 Wanneer een vreemdeling bij u in uw land verblijft, mag u hem niet uitbuiten. Le 19:34 De vreemdeling die bij u verblijft, moet voor u zijn als een ingezetene onder u. U moet hem liefhebben als uzelf, want u bent [zelf] vreemdelingen geweest in het land Egypte. Ik ben de HEERE, uw God.'' (HSV)<nowiki/blockquote>'Vreemdeling''David''', biddendin omhet verlossingOude van zijn overtredingen, belijdt een vreemdeling bij God en een bijwoner te zijn:<blockquote>Testament.''Ps 39:12 Hoor mijn gebed, HERE, en neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn geween, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner gelijk al mijn vaderen. ''(NBG51)</blockquote>De dichterIn vanhet PsalmOude 119Testament zegtkan een vreemdeling op aarde te zijn:<blockquote>''Ps 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. (SVen)''</blockquote>Zijn oudersverwijzen verblevennaar: met de kleine '''Jezus '''enige tijd als vreemdelingen in Egypte.
 
1. degenen onder het volk Israël zelf, die tot een ander geslacht of stam behoren, bijv. zij die niet tot de stam van Levi behoren (Lev. 22: 12. Num. 1: 51; 16 : 40; 18 : 4).
 
2. zij die geen Israëlieten waren, die niet tot de afstammelingen van Jakob behoorden, die onder Israël of in afzonderlijke gemeenten, bijv. Gibeon (Joz. 9), of als bijwoners in de Israëlitische steden (Joz. 6: 25), verstrooid woonden. Onder deze in de poorten van Israël wonende vreemdelingen onderscheidt men nog de werkelijke vreemdelingen (Deut. 14 : 21), die dóórtrokken of zich voor korte tijd in het land ophielden.
 
Hoezeer het ook in de wil Gods lag dat Zijn uitverkoren volk Israël een heilig en van alle heidenen afgezonderd volk werd en worden moest, en deze wil zich in de wet openbaart, zo was toch zulk een gehele afzondering van het volk Israël van andere volken en verkeer met hun naburen niet geheel vol te houden, en lag ook niet in Godsplan; waar dit verkeer plaats vond, moest het op de vriendelijkste wijze gebeuren, gegrond zijn op recht en billijkheid, en op wederzijdse liefde en achting, in tegenstelling van de hoogmoedige nationale trots onder de oude volken, met name de beschaafdste onder hen, de Grieken en de Romeinen<ref>Ook in tegenstelling van de haat en de hondse bejegening van andersdenkenden bij de moslims. </ref>.
 
'''Bijbelse verordeningen.''' Gods volk Israël mocht een vreemdeling niet verdrukken of uitbuiten. Hij moest als een autochtoon behandeld worden, ja, ‘u moet hem liefhebben als uzelf’.<blockquote>''Le 19:33 Wanneer een vreemdeling bij u in uw land verblijft, mag u hem niet uitbuiten. Le 19:34 De vreemdeling die bij u verblijft, moet voor u zijn als een ingezetene onder u. U moet hem liefhebben als uzelf, want u bent [zelf] vreemdelingen geweest in het land Egypte. Ik ben de HEERE, uw God.'' (HSV)</blockquote>Het verwijt dat de Romeinse geschiedschrijver Tacitus de Joden geeft, dat zij een mensenhatend volk zijn, komt niet ten laste van de goddelijke wet, ook niet van het volk in zijn bloeitijd, maar van de farizeïsche geest van de latere joden, die dan, hoewel zeer ten onrechte, uit Lev. 19: 18, 33-34 meenden te lezen: u zult uw vijand haten (Matth. 5:43).<blockquote>''Le 19:18  U mag geen wraak nemen of een [wrok] koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de HEERE. (...)'' </blockquote><blockquote>''Mt 5:43  U hebt gehoord dat gezegd is: U zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten.  Mt 5:44  Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief en bidt voor hen die u vervolgen,'' (Telos)</blockquote>In de wet vindt men allerlei verordeningen ten gunste van de vreemdelingen, terwijl zij:
 
1. algemene menslievendheid jegens vreemdelingen beveelt (Exod. 22 : 21 ; 23 : 9. Lev. 19 : 33. Deut. 10: 18. Ps. 94: 6; 146: 9. Jer. 7: 6; 22 : 3. Ezech. 22: 7; 47: 22. Zach. 7: 10. Mal. 3: 5). Als voorname beweegreden daartoe werd vaak genoemd, dat ook de vaderen vreemdelingen geweest waren in Kanaän en in Egypte (Deut. 23 : 7).
 
2. De vreemdelingen moesten voor het gericht met de Israëlieten gelijk gesteld worden (Exod. 12:49. Lev. 24 : 22. Num. 15: 15. Deut. 1: 16; 24 : 17; 27: 19), ook werd hun het gebruik van de vrijsteden gegeven (Lev. 35 : 15).
 
3. Daar de vreemdelingen geen erfdeel in het land hadden en ook geen vaste goederen konden verkrijgen, moesten zij als gasten uitgenodigd worden tot de feest- en tiendemaaltijden (Exod. 12: 48. Lev. 9: 14; Deut. 14: 28; 16: 10, 14; 26: 11), kregen met de armen van het land, vergunning tot het nalezen in de wijnbergen en op de velden, kregen deel aan het te vroeg afvallend loof en aan de vruchten (Lev. 19: 10; 23: 22. Deut. 24: 19, zie Ruth 2: 2), en aan de oogst van het rustjaar (Lev. 25 : 6).
 
Daarentegen moesten zij zich onderwerpen aan enkele beperkingen:
 
1. zij mochten behalve het vlees van gestorven dieren (Deut. 14: 21), niets eten wat de Israëlieten een gruwel was (Exod. 12 :19; 20:10. Lev. 16: 29; 17: 8-11), (voornamelijk het gebruik van het bloed, bij de Filistijnen veel in gebruik, volgens Zach. 9: 7; 18: 26; 20: 2 ; 24: 16, 22. Num. 15: 13-15. Deut. 14. Ezech. 7).
 
2. Ook moesten de vreemde slaven zich laten besnijden en mochten dan aan het Pascha deelnemen (Exod. 12: 44, verg. Gen. 17: 12).
 
3. De vreemdelingen moesten op de grote Verzoendag mee vasten (Lev. 16: 29), mochten alleen in de tempel offeren (Lev. 17: 8v), de Sabbat houden (Exod. 20 : 10; 23 : 12), (dat werkelijk een weldaad was); maar in minder belangrijke punten (Deut. 14 : 21) bestond het onderscheid tussen het volk van God en de vreemdeling daarin, dat de vreemdeling soms vrijstond, wat de Israëlieten verboden was.
 
4. Schatting mocht van de vreemdelingen genomen worden , en van hen mocht ook in het vrijjaar het geleende teruggevorderd worden (Deut. 23 : 20; 15: 3).
 
5. Bovendien schijnt aan de vreemdelingen menige herendienst te zijn opgelegd, bijv. volgens Deut. 20: 10v. aan de Gibeonieten de verpliching, om bij de godsdienstplechtigheden het benodigde hout en water te leveren (Joz. 9 27); aan de vreemdelingen in Davids en Salomo's tijd (1 Kron. 22: 2. 2 Kron. 2: 16), de stenen voor de tempelbouw te maken.
 
6. Wanneer de vreemdeling zich had laten besnijden ontving hij het burgerrecht van Israël, de Edomieten als stamverwanten, en de Egyptenaren, omdat Israël als vreemdeling in Egypte was geweest, in het derde geslacht (Deut. 23: 7vv. vergelijk 1 Kron. 2: 34), maar de Ammonieten en Moabieten (Deut. 23: 1 vv. vergelijk Neh. 13: 3), die de Israëlieten in de aanvang en bij hun komst in het land Kanaän niet alleen vijandelijk maar ook zedebedervend waren tegemoet gekomen, alsmede de gesnedenen, de nakomelingen van hoeren, mochten nimmer, zelfs niet na het tiende geslacht, als burgers van Israël worden opgenomen.
 
7. Nimmer mocht een vreemdeling tot koning gezalfd worden (Deut. 17: 15).
 
'''Vreemdelingen in het oudtestamentische Israël.''' Te allen tijde zijn er vele vreemdelingen in Israël geweest, ten eerste, omdat niet alle Kanaänieten waren uitgeroeid (zie over het goddelijk gebod van hun uitroeiing Exod. 23: 27. Num. 33: 51), verder door het grote handelsverkeer met Egypte, Edom en Fenicië. Davids lijfwacht, de Krethi en de Plethi, bestond bij verkiezing uit vreemdelingen, huurlingen. De Edomiet [[Doëg]] ten tijde van [[Saul]] en [[David]] had het burgerrecht van Israël ontvangen (1 Sam. 21 : 7; 22: 9), zo ook [[Uria de Hethiet|Uria]] de Hethiet, man van [[Bathseba]] (2 Sam. 11 : 3 , 6). Ten tijde van [[Salomo]] woonden er in Israël 153.600 vreemdelingen (2 Kron. 2 : 17). Geheel tegen de grondregel, door de profetie aan de Israëlieten na de Babylonische gevangenschap voorgeschreven (Ezech. 47: 21. vergelijk Mal. 3: 5), is het gedrag van de Joden na de terugkeer uit Babel, toen zij vaak in vijandelijke en farizeïsch hoogmoedige afzondering van andere volken leefden (ook reeds vóór de gevangenschap, Ezech. 22: 7). Ten onrechte wordt echter de maatregel van Ezra en Nehemia (Ezra 10 : 2-17. Neh. 9: 2; 13: 1) hieraan toegeschreven. Zij werd gegeven in getrouwe naleving van Exod. 34: 16. Deut. 7: 3; 23: 4, en was ten tijde van de vernieuwing der gemeente dubbel noodzakelijk.
 
'''David''', biddend om verlossing van zijn overtredingen, belijdt een vreemdeling bij God en een bijwoner te zijn:<blockquote>''Ps 39:12 Hoor mijn gebed, HERE, en neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn geween, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner gelijk al mijn vaderen. ''(NBG51)</blockquote>De dichter van Psalm 119 zegt een vreemdeling op aarde te zijn:<blockquote>''Ps 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. (SV)''</blockquote>'''<nowiki/>'Vreemdeling' in het Nieuwe Testament.''' In het Nieuwe Testament wordt 'vreemdeling' gebruikt:
 
1. door de Joden, van de heidenen (Hand. 10: 28), van de Samaritanen (Luk. 17 : 18), van de vreemdelingen op de feesten (Luk. 24:18).
 
2. Vanuit christelijk standpunt van degenen die gelijk reeds de aartsvaders (Gen. 47 : 9. Hebr. 11: 13), erkennen, dat niet de aarde maar de hemel hun ware vaderland is (Ef. 2: 19). In Christus zijn alle gelovigen één (Kol. 3 :11) en geldt er geen onderscheid tussen naties, standen en geslachten, zoals de Farizeïsche, Griekse of Romeinse burgertrots die stelden (Rom. 1 : 14; 10: 12. Gal. 3: 38. 1 Kor. 1: 24; 12: 13).
 
Zijn ouders verbleven met de kleine '''Jezus '''enige tijd als vreemdelingen in Egypte.
 
Op weg naar Jeruzalem noemde de Heer Jezus de Samaritaan die hij genezen had een ‘vreemdeling’ (Luc. 17:18).
Regel 16 ⟶ 58:
 
== Vaderland, Vaderstad, Vaderhuis ==
De gelovigen zijn vreemdelingen op aarde. Ze zijn, gelijk Abraham, weggetrokken uit het oude leven. Ze hebben dat achter zich gelaten. Ze zijn weliswaar 'in', maar niet 'van' deze wereld. Ze horen hier niet thuis. <blockquote>''Heb 11:15 En als ze terugdenken aan dat waaruit zij weggetrokken zijn, zouden zij tijd hebben terug te keren;'' (TELOS) </blockquote>Zij hebben een '''vaderland '''in de hemel hun burgerschap is daar<blockquote>''Heb 11:14 Want wie zulke dingen zeggen, tonen duidelijk dat zij een vaderland zoeken. Heb 11:15 En als ze terugdenken aan dat waaruit zij weggetrokken zijn, zouden zij tijd hebben terug te keren; Heb 11:16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels vaderland. (...)'' (TELOS)</blockquote>Abraham verwachtte 'de '''stad '''die de fundamenten heeft': <blockquote>''Heb 11:9 Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land van de belofte als in een vreemd land en woonde in tenten met Izaak en Jakob, de medeerfgenamen van dezelfde belofte; Heb 11:10 want hij verwachtte de stad die de fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is. (...) Heb 11:16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad bereid. (TELOS)''</blockquote>De gelvigengelovigen zijn op weg naar het '''Vaderhuis'''. De Heer Jezus vertelde zijn leerlingen dat het huis van Zijn Vader vele woningen heeft en dat Hij heenging om voor hen plaats te bereiden (Joh. 14).
 
De Oudtestamentische vromen zagen hun toekomstige woonplaats 'in de verte'.<blockquote>''Heb 11:13 In het geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften te hebben ontvangen, maar zij zagen het in de verte en begroetten het, en beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. (TELOS)''</blockquote>Ze 'zoeken' een vaderland, hun verlangen gaat daar naar uit: <blockquote>''Heb 11:14 Want wie zulke dingen zeggen, tonen duidelijk dat zij een vaderland zoeken. Heb 11:15 En als ze terugdenken aan dat waaruit zij weggetrokken zijn, zouden zij tijd hebben terug te keren; Heb 11:16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad bereid.''(TELOS)</blockquote> 
Regel 90 ⟶ 132:
''Ik leg het kruis van zelfverloochening neer
And enter in my home with God
''en zal mijn huisthuis metbij God ingaan"
I'm going there to see my Savior
''Ik zal daar mijn Heiland zien
Regel 104 ⟶ 146:
This world is not my home
''Deze wereld is niet mijn thuis
</poem>
 
| style="width:50%; padding: 15px;" |
<Youtube width="700" height="392">_MQBIfn_IF4</youtube><BR>
Lied gezongen door Brackin en Lindsay Kirkland. Gepubliceerd op Youtube.com, 23 maart 2017.
 
<Youtube>XWIaeQFcbYg</youtube><BR>
Lied gezongen door Hayde Bluegrass Orchestra. Gepubliceerd op Youtube.com, 28 feb. 2015.
|}
 
Regel 115 ⟶ 160:
 
''Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen ''(1908) s.v. Vreemdeling – vreemde. Hieruit is op 26 april 2013 tekst genomen en verwerkt.
 
H. Zeller, ''Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk''. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Vreemdeling. De tekst van dit lemma is op 26 maart 2022 onder wijziging verwerkt.
 
== Voetnoten ==