Zekerheid van het geloof: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(6 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
De '''zekerheid van het geloof''' is de zekerheid van een mens omtrent de vervulling van Gods woord en Zijn beloften, zoals de behoudenis van de gelovige. Een gelovige kan zeker zijn omtrent zijn ''eigen heil'' (heilszekerheid).
 
Zekerheid is een normaal kenmerk van het geloof.
 
<blockquote>''Heb 11:1  Het geloof nu is <u>de zekerheid</u> van wat men hoopt, <u>de overtuiging</u> van wat men niet ziet. (Telos)''</blockquote>
Regel 48:
Paulus was eens een vervolger van de gemeente. Jezus was voor hem "een rots der ergernis". Maar hij kon niet om de objectieve zekerheid van de opgestane Heer heen. Hij verkreeg de overtuiging dat Jezus de heiland van de wereld is, ook zijn heiland. Paulus haalt de Schrift aan die zegt: 'wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden'.
 
<blockquote>''Ro[[Romeinen 9]]:33  zoals geschreven staat: ‘Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis’; en ‘wie in Hem gelooft, <u>zal niet beschaamd worden’worden</u>’. (Telos)''</blockquote>Even later herhaalt Paulus:<blockquote>''[[Romeinen 10]]:11 Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, <u>zal niet beschaamd worden</u>’. (Telos)''</blockquote>Petrus, een ooggetuige van Jezus, schreef:
 
Petrus, een ooggetuige van Jezus, schreef:
 
<blockquote>''1Pe 2:7  Voor u dan die gelooft, is dit kostbare; maar voor de ongelovigen: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen geworden’, en’ een steen des aanstoots en een rots der ergernis’. (Telos)''</blockquote>
Regel 70 ⟶ 68:
 
== Abraham ons voorbeeld ==
Abraham is onze 'vader' in het geloof. Hij is ook ons ''voorbeeld, ons'' voorbeeld van verzekerd-zijn. Abraham, ongeveer honderd jaar oud, terwijl zijn lichaam en de moederschoot van Sarah afgestorven waren (Rom. 4:19, was 'ten volle verzekerd' dat God zijn belofte gestandvan een talrijk nageslacht zou doennakomen. <blockquote>''Ro 4:18  die tegen hoop op hoop heeft geloofd, opdat hij een vader van vele volken zou worden, volgens wat gezegd was: ‘Zo zal uw nageslacht zijn’. Ro 4:19  En niet zwak in het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara;   Ro 4:20  en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf Ro 4:21 en <u>ten volle verzekerd</u> was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen. (TELOS)''</blockquote>Hij was er zeker van dat hij een kind zou krijgen, hoewel hij, gezien zijn en Sara's leeftijd en lichaam, geen kind zou kunnen krijgen. Zijn zekerheid berustte dus niet op zijn kennis van het menselijk lichaam en van de natuurlijke loop der dingen, maar op vertrouwen op God en Diens belofte en almacht. God zegt het, God kan het en God zal het doen. Evenals Abraham mogen wij verzekerd zijn, zekerheid van het geloof hebben, doordat we van God zeker kunnen zijn. God is het voorwerp van ons geloof en daarmee de grond van onze zekerheid. Hij zal ons geloof niet beschamen.
 
== Rechthebbende ==
Regel 83 ⟶ 81:
 
== Geloof wordt geëist ==
Geloofszekerheid vereist gelóóf. Het begint met geloof.<blockquote>{{BVH|Bijbelboek=Romeinen|Hoofdstuk=5|Vanaf_vers=1|Tot_vers=1}}(Telos)</blockquote>De volgorde is: geloven → rechtvaardig verklaard worden → vrede met God. Vrede met God, niet door gevoel of bevinding, maar "door onze Heer Jezus Christus".
Geloofszekerheid vereist gelóóf. Nicolaas Beets (1814-1903) schreef: "Geloof wordt geëist; elke mate van ongelovigheid is een mate van ongehoorzaamheid; elke mate van ongehoorzaamheid een mate van zonde. Christus heeft zich gegeven, geheel gegeven; alle gedeeltelijk aannemen is gedeeltelijk weigeren. Hij stelt Zijn eer in het geven; niet blijmoedig te ontvangen, is Hem Zijn eer te verzwijgen. Hier komt geen schroomvalligheid, geen bescheidenheid, geen voorzichtigheid te pas. Het geldt de eer, o zondaar, van de Zaligmaker, die voor uw zonden gestorven is."<ref name=":0" />
 
Geloofszekerheid vereist gelóóf. Nicolaas Beets (1814-1903) schreef: "Geloof wordt geëist; elke mate van ongelovigheid is een mate van ongehoorzaamheid; elke mate van ongehoorzaamheid een mate van zonde. Christus heeft zich gegeven, geheel gegeven; alle gedeeltelijk aannemen is gedeeltelijk weigeren. Hij stelt Zijn eer in het geven; niet blijmoedig te ontvangen, is Hem Zijn eer te verzwijgen. Hier komt geen schroomvalligheid, geen bescheidenheid, geen voorzichtigheid te pas. Het geldt de eer, o zondaar, van de Zaligmaker, die voor uw zonden gestorven is."<ref name=":0" />
== Geen veroordeling ==
Wie in de Heer Jezus gelooft, wordt niet veroordeeld (Joh. 3:18). Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1)
 
Als we vrede met God hebben door onze Heiland, dan mogen we gerust zijn. Gods toorn is gestild.
De Heer Jezus heeft door Zijn offerbloed al onze zonden weggenomen, heeft ons daarvan gereinigd. "Het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt" (Hebr. 10:4). Zijn bloed kan ons wel reinigen van onze zonden. Eenmaal gereinigd (op grond van geloof) hoeven wij geen geweten van zonden meer te hebben; ons geweten klaagt ons niet meer aan als wij beseffen dat onze zonden zijn weggenomen (vgl. Hebr. 10:2).
 
== Geen veroordeling ==
Wie in de Heer Jezus gelooft, wordt niet veroordeeld (Joh. 3:18). <blockquote>''Johannes 3:18  Wie in Hem gelooft <u>wordt niet geoordeeld</u>; maar wie niet gelooft is al geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.'' (Telos)</blockquote>Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1).<blockquote>''Romeinen 8:1 Zo is er dan nu <u>geen veroordeling</u> voor hen die in Christus Jezus zijn;'' (Telos)</blockquote>De Heer Jezus heeft door Zijn offerbloed al onze zonden weggenomen, heeft ons daarvan gereinigd. "Het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt" (Hebr. 10:4). Zijn bloed kan ons wel reinigen van onze zonden. Eenmaal gereinigd (op grond van geloof) hoeven wij geen geweten van zonden meer te hebben; ons geweten klaagt ons niet meer aan als wij beseffen dat onze zonden zijn weggenomen (vgl. Hebr. 10:2).
 
== Genade ==
Regel 105:
Genade bewijzen is Gods kant. En het aanwijzen van het redmiddel, namelijk geloof, is Gods kant. Het aangrijpen van het redmiddel, namelijk geloven in de Heer Jezus, is onze kant. "Op dezelfde wijze' (vers 11) wil zeggen: 'door het geloof' (vers 9). Niet door wetsbetrachting (het juk van de wet, vers 10) of bevinding, maar 'door het geloof'. Onze harten worden niet 'gereinigd' (vers 9) door een ernstig besef van zonde, maar door geloof in de Heiland van zondaren.
 
We mogen ons verwonderen over de woorden van de genade die uit de mond van Jezus komen. <blockquote>''Lu 4:22  En allen gaven Hem getuigenis en verwonderden zich over de woorden van de genade die uit zijn mond kwamen, ... (Telos)''</blockquote>We mogen, ja, worden vermaand om, de [[barmhartigheid]] van onze Heer Jezus Christus verwachten "tot het eeuwig leven". <blockquote>''Judas 1:21  bewaar uzelf in de liefde van God en <u>verwacht de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus, tot het eeuwige leven</u>.'' (HSV)</blockquote>
 
== Verzoend, nieuwe schepsel, rechtvaardig ==
Regel 143:
Wij worden uit genade behouden, niet op grond van werken of verdienste. Maar behouden worden heeft wel twee kanten: Gods kant en onze kant. God doet iets en wij doen iets. Stel, wij zijn drenkelingen in de zee. Gelukkig nadert de redding in de vorm van een man in een boot. Wij zijn moe, maar zijn er met ons verstand en onze wil en onze handen bij, wij zullen niet bewusteloos in de boot komen. In de boot staat een man. Als hij roept "grijp dat touw" of "houd je hieraan vast" of een andere aanwijzing geeft, dan moeten wij er, ter wille van ons behoud, gevolg aan geven. Er wordt van ons ''enige'' activiteit gevraagd. Wij kunnen onszelf alleen niet redden. Maar we moeten wel <u>iets</u> doen. Als we zodoende gered worden, zullen wij niet roemen in onszelf, maar in de redder. Hij zal niet ons bedanken, maar wel blij zijn met onze redding.
 
Lot en de zijnen werden door twee engelen meegetrokken uit Sodom. De engelen moesten hen echt bij de hand grijpen en meetrekken.<blockquote>''Ge 19:16  Maar hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.'' (SV)</blockquote>De mede-werking van Lot en de zijnen bestond in mee-gaan, mee-lopen, zelf een stap zetten, de een na de andere stap. Zonder het werk van de beide reddende engelen waren zij verloren gegaan. Eenmaal buiten gebracht ontmoetten zij de HEERE, die hen iets gebiedt.<blockquote>''Ge 19:17  En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: <u>behoud u om uws levens wil</u>; zie niet achter u om, en sta niet op deze ganse vlakte; <u>behoud u</u> naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. (...) Ge 19:22 Haast, behoud u ...'' (SV)</blockquote>
 
"Behoud u ... behoud u ... haast u, behoud u". Dat droeg God Lot op. Hij moest iets ''doen.'' Lot vlucht dan, met Gods goedvinden, naar Zoar. Voordat Lot zijn vlucht vervolgt, erkent hij dat God zijn ziel behoudt bij het leven. <blockquote>''Ge 19:19  Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, <u>die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven</u>; ...'' (SV) </blockquote><blockquote>''Ge 19:29  En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had.'' (SV) </blockquote>Het was dankzij Abraham. En het was Gods uitleiding.
 
God roept de goddeloze op zich te bekeren. <blockquote>''Ezechiël 33:11  Zeg tot hen: [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin [heb] [Ik] [lust], dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?'' (SV) </blockquote>Het tweemaal "Bekeert u, bekeert u!" heeft geen zin als de goddeloze zich niet kan bekeren. God vraagt niet het onmogelijke van ons.
 
Het is dankzij Jezus, en het is Gods uitleiding, als wij behouden worden. Het werk dat God van ons vraagt is: bekering en geloof. God trekt aan ons, trekt ons mee, maar wij moeten meegaan, zódoende meewerken. God keert ons om, wij moeten meedraaien. Wij moeten iets ''doen:'' ons omkeren (''bekeren'') en ''geloven''.