Abia
Abia is de eigennaam van verschillende personen genoemd in de Bijbel:
1. Abia of Abiam, de tweede koning over het rijk van de twee stammen, zoon en opvolger van Rehabeam. Hij werd koning over Juda in het 18e jaar van Jerobeam I (1 Kon. 15:1), de koning van het tienstammenrijk Israël. Als tijdgenoot van Jerobeam maakte hij zich insgelijks aan de zonden van die tijd schuldig en was een ijverig voorstander van afgoderij en beeldendienst. Onophoudelijk was hij met het rijk van de tien stammen in oorlog (1 Kon. 15:7), en behaalde zelfs een schitterende overwinning op Jerobeam. Na een driejarige heerschappij (1 Kon. 15L2) stierf hij, nalatend 14 vrouwen en 38 kinderen. Abia regeerde van het jaar 914-912[1] of 913-911 vóór Chr.;
De jaartallen zijn ontleend Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009). |
2. Abia, zoon van koning Jerobeam I, van wie de profeet Ahia getuigde, dat in hem wat goeds was voor de Heer. Hij stierf op jeugdige leeftijd;
|
3. Abia, een priester, naar wie de achtste van de 24 priesterafdelingen genoemd is; de priester Zacharias, de vader van Johannes de Doper, was uit de afdeling van Abia (Luk. 1:5)
4. Abia, een kleinzoon van Benjamin;
5. Abia, een der zonen van de profeet Samuël;
6. Abia, een verder onbekende priester;
7. Abia, de huisvrouw van Hezron;
8. Abia of Abi, de moeder van de koning Hizkia.
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Abia' is op 14 feb. 2015 verwerkt.
- ↑ Volgens een tijdbalk van Stichting De Oude Wereld (opgegaan in het Logos Instituut).