Absalom

Uit Christipedia

Absalom was de zoon van David die tegen zijn vader in opstand kwam.

Hij was de zoon van David en Maächa, de dochter van Talmai, koning van Gezur. Hij was de derde zoon van David, hem geboren in Hebron (2 Sam. 3:3).

Davids vrouwen en kinderen
 
 
 
 
Saul
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Talmai
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ammiël
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
David
 
Michal
 
Abigaïl
 
Ahinoam
 
Maächa
 
Haggith
 
Abital
 
Egla
 
Bathseba
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Kileab
2e zoon
 
Amnon
1e zoon
 
Absalom
3e zoon
 
Adonia
4e zoon
 
Sefatja
5e zoon
 
Jithream
6e zoon
 
[?]
 
 
 
 
 
 
 
 
Daniël
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Salomo
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Simea
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Sobab
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Nathan

Hij viel op door zijn uitwendige schoonheid en zijn weelderige haardos, 2 Sam. 14: 25,26.

Vertoornd op zijn halfbroer Amnon, daar deze Tamar, Absaloms zuster, verkracht en verstoten had, doodde hij hem na twee jaren op listige wijze. Drie jaren lang moest Absalom voor deze euveldaad als balling rondzwerven, in Gezur.

Daarna werd hij op initiatief van Joab teruggeroepen, maar nog niet toegelaten tot de tegenwoordigheid van zijn vader David. (De verzoening kwam tot stand ten koste van gerechtigheid en zonder berouw bij Absalom – geheel in strijd met Gods bediening van de verzoening, 2 Kor. 5: 18-20; enz.).

De profeet Nathan maakte aan David bekend dat zijn troonopvolger nog niet geboren was, 2 Sam. 7:12. Dit werd waarschijnlijk ook bekend bij Absalom.

Hem werden drie zonen en een dochter geboren, 2 Sam 14:27. Haar naam was Tamar, dezelfde naam als zijn zus die door Amnon was verkracht. Als koningszoon in zijn eer hersteld, vatte hij het misdadig voornemen op, en volvoerde het, om zijn vader gewelddadig van de troon te stoten en zichzelf tot vorst over Israël op te werpen. Daar zijn halfbroer Amnon dood was, en misschien ook Kileab, zijn twee oudere broers, zou hij natuurlijk kunnen denken dat de troon op hem overging, en dit kan hebben geleid tot zijn verraad.

De vlucht van David van Jeruzalem naar Mahanaïm. De slag tussen de manschappen van David en het leger van Israël in het woud van Efraïm.

Aanvankelijk gelukte hem alles. Door listige daden met een schijn van minzaamheid stal hij de harten van de mensen. Toen wierp hij zich in Hebron op als koning, en ontmoette bij velen bijval. De opstand was zo sterk dat David moest vluchten uit Jeruzalem

Absalom kwam de stad binnen, vergezeld door Amasa en Achitofel. De laatste raadde Absalom om te gaan, in het openbaar, tot de bijvrouwen van David, die in Jeruzalem waren achtergelaten. Zodoende zou alle hoop op een verzoening worden opgegeven. Dit misdrijf was voorzegd als een straf voor David, 2 Sam. 12:11.

Doch door Husaï liet Absalom zich tot de verwerping bewegen van Achitofels goede raad, om met 12.000 man terstond tegen David, die gevlucht was, op te trekken. Had hij dit gedaan, dan was David waarschijnlijk verloren geweest. Maar nu had David tijd om een leger te verzamelen en zich in veiligheid te brengen.

Toen Absalom eindelijk een groot leger verzameld had, leverde hij met Amasa aan het hoofd van zijn leger zijn vader slag in het woud van Efraïm. De uitslag was voor hem noodlottig; hij zelf bleef, toen hij vluchtte, met het hoofd tussen de takken van een eik geklemd hangen en zou gewurgd zijn, indien Joab hem niet tot straf voor zijn oproer gedood had.

Davids verdriet was groot, maar Joab riep hem op zijn taken weer op te nemen.

Absalom had drie zonen en een dochter. Echter, voor zichzelf liet hij een gedenkteken oprichten omdat hij geen zoon had “om de gedachtenis van mijn naam te bewaren” (2 Sam. 18:18).

2Sa 18:18 Absalom nu had bij zijn leven de steenzuil die in het Koningsdal staat, genomen en die voor zichzelf opgericht, want hij zeide: Ik heb geen zoon om de gedachtenis van mijn naam te bewaren. En hij had die opgerichte steen naar zijn eigen naam genoemd; daarom heet hij tot op deze dag: gedenkteken van Absalom. (NBG51)

Een gebouw in het dal van de Kidron, deels uit de rots gehouwen, wordt Absalom’s graf genoemd; maar het kan niets te maken met de bovenstaande "steenzuil", tenzij er veel latere architectuur aan is toegevoegd. Josephus zegt dat er in zijn tijd een voorwerp genaamd Absaloms 'pilaar' was, ongeveer 2 stadia van Jeruzalem.

Het schijnt dat Absalom Abisalom wordt genoemd in 1 Koningen 15: 2, vgl. 2 Kronieken 11:21. Maar of de vader van Rehabeams vrouw Maächa, die ook Absalom en elders Abisalom heet, dezelfde is als Davids zoon, is niet zeker.

Bronnen

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Absalom' is op 16 febr. 2015 verwerkt.

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Absalom. Tekst van dit lemma is op 16 febr. 2015 vertaald en verwerkt.