Hooglied/Hoofdstuk 1: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Commentaar hoofdstuk}} === Samenvatting === Auteur (vs 1). Verlangen van de bruid om door haar liefhebber gekust te worden (vs 2). De bruid spreekt tot de koning...'
 
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 49:
 
''Opb 14:4  Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het die het Lam volgen waar het ook heengaat. Dezen zijn uit de mensen gekocht als eerstelingen voor God en het Lam. Opb 14:5  En in hun mond is geen leugen gevonden, want zij zijn onberispelijk. (Telos)''
 
== Hoogl. 1:5 ==
Hoo 1:5 Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo. (SV)
'''Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!).''' De bruid heeft een donkere huidskleur.
 
''Hoo 1:6  Ziet mij niet aan, dat ik <u>zwartachtig</u> ben, omdat mij de zon heeft beschenen; ... (SV)''
 
Zij vergelijkt zichzelf met de meisjes van Jeruzalem. Blijkbaar komt zijzelf van elders, van buiten Jeruzalem.
 
''Liefelijk'' is de vertaling van het Hebr. ''na<u>veh.</u>'' Dit bijvoegelijk naamwoord komt 9x voor in het Oude Testament en wel in de Psalmen, Spreuken en Hooglied. Het kan ook betekenen "passend, betamelijk" (Ps. 33:1; 147:1; Spr. 17:7; 19:10; 26:1). In Hooglied komt het woord 4x voor en is steeds vertaald met 'liefelijk' of iets vergelijkbaars.
 
De bruidegom verklaart later dat het donker getinte meisje liefelijk is:
 
''Hoo 2:14  Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet, en uw gedaante is <u>liefelijk</u>.''
 
''Hoo 6:4  Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Thirza, <u>liefelijk</u> als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren.''
 
Zij acht zichzelf, ondanks haar donkere huidskleur, nochtans liefelijk, bevallig van voorkomen. Haar vriend zal dat hierna bevestigen met de woorden "jij schoonste onder de vrouwen" (1:8).
 
De gemeente van God bestaat, in de huidige bedeling, bijna alleen uit niet-Joden, heidenen. In onszelf zijn wij van huis uit bevuild door de zonde, zwart door ongerechtigheden. Niettemin zijn wij liefelijk, d.w.z. aantrekkelijk en aangenaam voor Hem. Wij zijn begenadigd (Ef. 1:6) en aangenaam gemaakt in de Geliefde.
 
'''Gelijk de tenten van Kedar.''' Deze waren zwart van kleur. 'Kedar' betekent 'duister, donker'. → [[Kedar, Kedarenen|Kedar]].
 
'''Gelijk de gordijnen van Salomo.''' Wellicht waren deze liefelijk, mooi.
 
== Hoogl. 1:6 ==
Hoo 1:6  Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoederin der wijngaarden. Mijn wijngaard, dien ik heb, heb ik niet gehoed. (SV)
'''Zwartachtig.''' Zie ook vers 5.
 
'''Heb ik niet gehoed.''' → [[Hoeden]].
 
== Hoogl. 1:7 ==
Hoo 1:7  Zeg mij aan, Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? (SV)
'''Zeg mij aan ... waar Gij weidt ... legert.''' Het antwoord krijgt zij hierna.
 
'''Die zich bedekt.''' Met hoofddoek of sluier. De sluier verzekerde de draagster van achting en veiligheid op straat en in het veld. → [[Hoofdbedekking]].
 
'''Bij de kudden uwer metgezellen.''' Die ook hoeders van kudden zijn, vergelijk volgende vers.
 
== Hoogl. 1:8 ==
Hoo 1:8  Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. (SV)
Volgens velen antwoordt hier, gezien de vraag, de Bruidegom zelf; anderen echter denken aan de dochters van Jeruzalem. Voor de laatste uitleg pleiten de verzen 6:1 en 5:9. Als de Jeruzalemse vrouwen antwoorden, spreken zij met hun "o gij schoonste onder de vrouwen" wellicht op ironische toon. De Bruidegom zelf treedt dan in het volgende vers op.<ref name=":0">Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Hooglied. </ref>
 
'''O gij schoonste onder de vrouwen.''' Zij vindt zichzelf wel bevallig, maar niet de mooiste, omdat zij zo'n donkere huid heeft (1:5). Misschien speelt haar eenvoudig voorkomen als landmeisje ook een rol. Haar vriend echter - als hij het is die antwoordt - vindt haar de mooiste onder de vrouwen.
 
'''Zo ga uit op de voetstappen der schapen.''' De sporen der schapen leiden naar de herder. Moge ook onze gang door deze wereld, onze 'footprints' in deze wereld, een heenwijzing zijn naar de Goede Herder.
 
'''Bij de woningen der herders.''' Deze herders zijn wellicht zijn 'metgezellen' (1:7)
 
== Hoogl. 1:9 ==
Hoo 1:9  Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij mijn merrie aan de wagens van Farao. (CP)<ref>Christipedia-vertaling, hier gebaseerd op de Statenvertaling van dit vers. </ref>
[[Bestand:Chariot19.jpg|miniatuur|350x350px|Een Egyptische Farao op een strijdwagen getrokken door een prachtig versierd paard.]]
'''Bij mijn merrie aan de wagens van Farao'''. Statenvertaling: "de paarden". Het Hebreeuws wijst een vrouwelijk paard aan. Woordelijk: "mijn merrie". De bruidedom vergelijkt zijn dierbare vriendin in haar jeugdige en natuurlijke beminnelijkheid bij zijn prachtig gezadelde merrie (of prachtig gezadeld span). Misschien moest hij denken aan een bijzonder mooi lievelingspaard, dat met prachtig versiersel is opgezadeld en voor de wagens van [[Farao]] werd gespannen.<ref name=":0" />
 
Salomo had veertig duizend paardenstallen (1 Kon. 4:26). Hij had wagens van Farao uit Egypte gebracht (1 Kon. 10:28).
 
== Voetnoot ==