IJdelheid
Ijdelheid is een woord met de volgende betekenissen[1]:
1. vergankelijkheid. De schepping is aan de ijdelheid, dat is aan de vergankelijkheid, onderworpen.
Ro 8:20 Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het [der] [ijdelheid] onderworpen heeft;
2. nietige zaak of nietig ding. Synoniem: nietigheid. 'De ijdelheden van deze wereld'. De Prediker merkte de nietigheid en vluchtigheid van de menselijke zaken op en zei:
Pred. 1:2 Ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid! (NBG51)
3. de zucht om door anderen bewonderd en geprezen te worden. Synoniem: pronkzucht. 'De mannelijke ijdelheid'.
4. te hoge dunk van eigen voortreffelijkheid. Synoniemen: zelfingenomenheid, verwaandheid. 'Zijn ijdelheid kent geen grenzen'.
Hebreeuwse woord. Er zijn drie Hebreeuwse woorden die in de Statenvertaling door 'ijdelheid' zijn overgezet. De belangrijkste is הבל, hebel of habel. Het betekent[2] 1) als zelfstandig naamwoord: damp, adem, fig. ijdelheid; 2) als bijwoord: ijdel. Het woord komt 70x voor in het Oude Testament. Het Strongnummer is 01892. De Engelse King James vertaling heeft 61x 'vanity'. Het Hebreeuwse woord komt van het werkwoord הבל habal = ijdel handelen, ijdel (nutteloos) zijn, vruchteloos zijn. Het komt 5x voor in het Oude Testament.
Voetnoten
- ↑ Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.
- ↑ Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce.