Rizpa

Uit Christipedia

Rizpa (= plaveisel), ook geschreven Rispa, was een bijvrouw van koning Saul.

De Hebreeuwse eigennaam is רצפה, Ritspah. De betekenis is "plaveisel"[1]. Het Strongnummer is 07532. De naam komt 4x voor in de Bijbel. De naam in het Engels is: Rizpah.

Rizpa was de dochter van Aja. Zij werd de bijvrouw van Saul en had van hem twee zonen: Armoni en Mefiboseth. Deze Mefiboseth is een andere persoon dan de gelijknamige zoon van Sauls zoon Jonathan.

Geslachtslijn
KisAhimaäz
 
 
 
 
 
Aja
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Saul
 
Ahinoam
 
?
 
Rizpa
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
JonathanIsbosethArmoni
 
 
 
 
Malchi-Sua
 
 
 
 
 
Mefiboseth
 
 
 
 
Abinadab
 
 
 
 
Merab
 
Adriël
 
 
 
 
 
Michal
 
David
 
Paltiël
 
 

Saul werd na zijn dood opgevolgd door zijn zoon Isboseth. Abner, de legeroverste van Isboseth, ging na Sauls dood in tot Rizpa en werd daarop aangesproken door Isboseth.

2Sa 3:7 Nu had Saul een bijvrouw gehad, van wie de naam Rizpa was, een dochter van Aja. Isboseth zei tegen Abner: Waarom bent u bij de bijvrouw van mijn vader gekomen? (HSV)

Rizpa's twee zonen werden door David aan de Gibeonieten gegeven, omdat hun grootvader Saul Gibeonieten had vermoord. De beide kleinzonen van Saul werden opgehangen in Gibea.

2Sa 21:10 Toen nam Rizpa, de dochter van Aja, een rouwgewaad en spreidde dat voor zich uit op de rots. Zij bleef daar vanaf het begin van de oogst totdat er water van de hemel op hen neerviel. Overdag liet zij de vogels in de lucht niet op hen neerstrijken, en ‘s nachts de dieren van het veld niet. (HSV)

De zonen van Rizpa moesten, naast de vijf andere opgehangenen, zo lang aan de kruispalen blijven hangen, totdat er weer regen kwam, tot teken, dat de op het land rustende plaag van droogte voor de Heere verzoend was. De moeder van de beide gehangenen nam, in grote zelfverloochenende liefde tot haar kinderen, een zak, een grof, haren laken, zoals door rouwdragenden werd omgedaan, en spande die voor zich uit tot een slaapplek op een rotssteen. Zij bleef daar van het begin van de oogst, van de dag van de voltrekking van het vonnis, totdat er regen, water op hen, de gehangenen, drupte van de hemel, en hun lichamen konden afgenomen en begraven worden. Rizpa liet het gevogelte van de hemel op de hen niet rusten overdag, liet hen niet toe, dat zij neerdaalden om hun vlees te eten, noch het gedierte van het veld des nachts, want dat gold voor een grote smaad voor een gestorvene, dat zijn lijk een buit van de roofdieren werd (2 Kon.9:30vv.). Rizpa's optreden had tot gevolg dat de beenderen van Saul en Jonathan werden opgehaald uit Gilead en begraven werden in Benjamin.

2Sa 21:11 David werd verteld wat Rizpa, de dochter van Aja, de bijvrouw van Saul, gedaan had. 2Sa 21:12 Toen ging David bij de burgers van Jabes in Gilead de beenderen van Saul en de beenderen van diens zoon Jonathan halen. Zij hadden die weggenomen van het plein in Beth-San, waar de Filistijnen hen hadden opgehangen, op de dag dat de Filistijnen Saul gedood hadden op de Gilboa. 2Sa 21:13 Hij bracht vandaar de beenderen van Saul en de beenderen van diens zoon Jonathan mee. Ook verzamelden zij de beenderen van hen die opgehangen waren. 2Sa 21:14 Zij begroeven de beenderen van Saul en van zijn zoon Jonathan in het land van Benjamin in Zela, in het graf van zijn vader Kis, en deden alles wat de koning geboden had. En daarna liet God Zich verbidden ten gunste van het land. (HSV)

Bron

Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) (Kampen: Bos, 1893-1901), enige tekst van het commentaar op 2 Sam. 21:10 is verwerkt.

Voetnoot

  1. Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.