Bijbel:Johannes 10

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 13 · 14 · 15
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Johannes 10: 1 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet binnengaat door de deur in de stal van de schapen, maar van een andere kant naar binnen klimt, die is een dief en een rover;

2 maar wie door de deur binnengaat, is een herder van de schapen.

3 Hem doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn eigen schapen bij name en leidt ze naar buiten.

4 Wanneer hij al zijn eigen schapen heeft uitgedreven, gaat hij voor hen uit; en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen.

5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zij zullen van hem vluchten, omdat zij de stem van de vreemden niet kennen.

6 Deze beeldspraak sprak Jezus tot hen, maar zij wisten niet wat het was dat Hij tot hen sprak.

7 Jezus dan zei opnieuw: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen.

8 Allen die voor Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers; maar de schapen hebben naar hen niet gehoord.

9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.

10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verderven; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben, en het overvloedig hebben.

11 Ik ben de goede herder; de goede herder legt zijn leven af voor de schapen;

12 wie huurling is en geen herder, wiens eigendom de schapen niet zijn, ziet de wolf komen en laat de schapen achter en vlucht; en de wolf rooft ze en verstrooit de schapen.

13 En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert.

14 Ik ben de goede herder; en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij,

15 zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; en Ik leg mijn leven af voor de schapen.

16 En Ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik toebrengen, en zij zullen naar mijn stem horen; en zij zullen een kudde, een herder worden.

17 Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem.

18 Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen. Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen.

19 Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om deze woorden.

20 En velen van hen zeiden: Hij heeft een demon en spreekt wartaal; waarom luistert u naar Hem?

21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene; kan een demon soms ogen van blinden openen?

22 En het was het feest van de tempelwijding in Jeruzalem; het was winter.

23 En Jezus wandelde in de tempel in de zuilengang van Salomo.

24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt U onze ziel in spanning? Als U de Christus bent, zegt het ons vrijuit.

25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en u gelooft niet. De werken die Ik doe in de naam van mijn Vader, die getuigen van Mij;

26 maar u gelooft niet, omdat u niet tot mijn schapen behoort, zoals Ik u gezegd heb.

27 Mijn schapen horen mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.

28 En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit mijn hand.

29 Mijn Vader die ze Mij heeft gegeven, is groter dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand van mijn Vader.

30 Ik en de Vader zijn een.

31 De Joden namen opnieuw stenen op om Hem te stenigen.

32 Jezus antwoordde hun: Vele goede werken heb Ik u getoond van mijn Vader; om welk van die werken stenigt u Mij?

33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk stenigen wij u, maar om lastering en omdat U die een mens bent, Uzelf God maakt.

34 Jezus antwoordde hun: Staat er niet geschreven in uw wet: ‘Ik heb gezegd: U bent goden’?

35 Als Hij hen goden noemt tot wie het woord van God kwam (en de Schrift kan niet verbroken worden),

36 zegt u van Hem die de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden: U lastert, omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?

37 Als Ik niet de werken van mijn Vader doe, gelooft Mij niet;

38 maar als Ik ze doe en u Mij niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat u erkent en weet dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader.

39 Zij trachtten dan opnieuw Hem te grijpen, en Hij ontkwam uit hun hand.

40 En Hij ging opnieuw over de Jordaan, naar de plaats waar Johannes eerst doopte, en Hij bleef daar.

41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen enkel teken, maar alles wat Johannes van Hem zei, was waar.

42 En velen geloofden daar in Hem.