Bijbel:Lukas 15

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 13 · 14 · 15
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Lukas 15: 1 Al de tollenaars en de zondaars nu kwamen telkens naar Hem toe om Hem te horen.

2 En de farizeeen en de schriftgeleerden mopperden en zeiden: Deze ontvangt zondaars en eet met hen.

3 Hij nu sprak tot hen deze gelijkenis en zei:

4 Welk mens onder u, die honderd schapen heeft en een daarvan verliest, laat niet de negenennegentig in de woestijn achter en gaat het verlorene na, totdat hij het vindt?

5 En als hij het vindt, legt hij het blij op zijn schouders.

6 En wanneer hij thuis komt, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tot hen: Weest blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was.

7 Ik zeg u, dat er zo blijdschap in de hemel zal zijn over een zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.

8 Of welke vrouw steekt niet, als zij tien drachmen heeft en een drachme verliest, een lamp aan en veegt het huis en zoekt zorgvuldig, totdat zij die vindt?

9 En als zij die heeft gevonden, roept zij haar vriendinnen en buurvrouwen bijeen en zegt: Weest blij met mij, want ik heb de drachme gevonden die ik had verloren.

10 Zo, zeg Ik u, ontstaat er blijdschap voor de engelen van God over een zondaar die zich bekeert.

11 Hij nu zei: Iemand had twee zonen.

12 En de jongste van hen zei tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit dat mij toekomt. En hij verdeelde het vermogen onder hen.

13 En na niet vele dagen pakte de jongste zoon alles bijeen en ging op reis naar een ver land en bracht daar zijn bezit door in een losbandig leven.

14 Toen hij nu alles had verteerd, kwam er een zware hongersnood in dat land en hij begon gebrek te lijden.

15 En hij ging heen en vervoegde zich bij een van de burgers van dat land, en die zond hem op zijn velden om varkens te weiden.

16 En hij begeerde zich te verzadigen met de peuleschillen die de varkens aten, en niemand gaf ze hem.

17 Toen kwam hij tot zichzelf en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben overvloed aan broden, en ik verga hier van honger.

18 Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u,

19 ik ben niet meer waard uw zoon te heten; maak mij als een van uw dagloners.

20 En hij stond op en ging naar zijn vader. Toen hij nu nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen, en hij liep snel op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem innig.

21 De zoon nu zei tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten.

22 De vader echter zei tot zijn slaven: Haalt vlug het beste kleed tevoorschijn en trekt het hem aan, en doet een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten,

23 en haalt het gemeste kalf, slacht het en laten wij eten en vrolijk zijn;

24 want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn.

25 Nu was zijn oudste zoon op het veld; en toen hij terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans;

26 en hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat kon zijn.

27 Deze nu zei tot hem: Uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond heeft teruggekregen.

28 Hij echter werd toornig en wilde niet naar binnen gaan. Zijn vader nu ging naar buiten en spoorde hem aan.

29 Hij antwoordde echter en zei tot zijn vader: Zie, zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw gebod overtreden, en mij hebt u nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn.

30 Nu echter die zoon van u gekomen is, die uw vermogen met hoeren heeft opgemaakt, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.

31 Hij echter zei tot hem: Kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is het jouwe.

32 Wij nu moesten vrolijk en blij zijn, want deze broer van jou was dood en is levend geworden, en hij was verloren en is gevonden.