Bijbel:Lukas 4

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 13 · 14 · 15
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Lukas 4: 1 Jezus nu, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn,

2 veertig dagen verzocht door de duivel. En Hij at helemaal niets in die dagen, en toen zij waren geeindigd had Hij honger.

3 De duivel nu zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, zeg dan tot deze steen dat hij brood moet worden.

4 En Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: ‘Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord van God’.

5 En hij voerde Hem omhoog en toonde Hem alle koninkrijken van het aardrijk in een ogenblik tijds.

6 En de duivel zei tot Hem: U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geef ik ze;

7 als U dan voor mij geknield zult aanbidden, zal zij geheel van U zijn.

8 En Jezus antwoordde en zei tot hem: Er staat geschreven: ‘De Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’.

9 Hij nu voerde Hem naar Jeruzalem en liet Hem op de dakrand van de tempel staan en zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, werp Uzelf dan van hier naar beneden;

10 want er staat geschreven: ‘Zijn engelen zal Hij bevel geven aangaande u om u te bewaren,

11 en zij zullen u op de handen dragen, opdat u niet misschien uw voet aan een steen stoot’.

12 En Jezus antwoordde en zei tot hem: Er is gezegd: ‘U zult de Heer, uw God, niet verzoeken’.

13 En nadat de duivel alle verzoeking tot een eind had gebracht, week hij van Hem voor een tijd.

14 En Jezus keerde in de kracht van de Geest terug naar Galilea, en een gerucht over Hem ging uit door de hele streek;

15 en Hij leerde in hun synagogen, door allen geeerd.

16 En Hij kwam in Nazareth waar Hij was opgevoed en ging naar zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge en stond op om te lezen.

17 En het boek van de profeet Jesaja werd Hem gegeven; en toen Hij het boek had ontrold, vond Hij de plaats waar geschreven stond:

18 ‘De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen; Hij heeft Mij gezonden

19 om aan gevangenen loslating te prediken en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijlating, om te prediken het aangename jaar van de Heer’.

20 En nadat Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten,

21 en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. Hij nu begon tot hen te zeggen: Heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld.

22 En allen gaven Hem getuigenis en verwonderden zich over de woorden van de genade die uit zijn mond kwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef?

23 En Hij zei tot hen: Zeker zult u deze vergelijking tot Mij zeggen: Dokter, genees Uzelf; alles wat wij hebben gehoord dat in Kapernaum is gebeurd, doe dat ook hier in uw vaderstad.

24 Hij nu zei: Voorwaar, Ik zeg u, dat geen enkele profeet aangenaam is in zijn vaderstad.

25 Ik zeg u echter naar waarheid: er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israel, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood was over het hele land,

26 en tot niemand van hen werd Elia gezonden, maar wel naar Sarepta bij Sidon, tot een vrouw, een weduwe.

27 En er waren vele melaatsen in Israel ten tijde van de profeet Elisa, en niemand van hen werd gereinigd, maar wel Naaman de Syrier.

28 En allen in de synagoge werden met toorn vervuld toen zij dit hoorden;

29 en zij stonden op, wierpen Hem de stad uit en voerden Hem op de rand van de berg waarop hun stad was gebouwd, om Hem van de steilte af te werpen.

30 Hij echter ging midden tussen hen door en vertrok.

31 En Hij daalde af naar Kapernaum, een stad van Galilea, en leerde hen op de sabbatten.

32 En zij stonden versteld over zijn leer, want zijn woord was met gezag.

33 En in de synagoge was een mens die de geest van een onreine demon had;

34 en hij schreeuwde uit met luider stem: Ach, wat hebben wij met U te maken, Jezus, Nazarener? Bent U gekomen om ons te verderven? Ik weet Wie U bent: de Heilige van God.

35 En Jezus bestrafte hem en zei: Zwijg en ga uit van hem. En de demon wierp hem in het midden neer en ging van hem uit zonder hem iets te schaden.

36 En er kwam verbazing over allen; en zij spraken tot elkaar en zeiden: Wat is dit voor een woord? Want met gezag en kracht gebiedt Hij de onreine geesten en zij gaan uit!

37 En een gerucht over Hem ging uit naar elke plaats in de omgeving.

38 Hij nu stond op en ging uit de synagoge naar het huis van Simon; de schoonmoeder van Simon nu was bevangen door een zware koorts en zij vroegen Hem over haar.

39 En Hij ging aan haar hoofdeinde staan en bestrafte de koorts, en deze verliet haar; en zij stond onmiddellijk op en diende hen.

40 Toen nu de zon onderging, brachten allen die zieken met allerlei kwalen hadden, ze tot Hem; en Hij legde ieder van hen de handen op en genas hen.

41 En er gingen van velen ook demonen uit, terwijl zij de woorden riepen: U bent de Zoon van God! En Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was.

42 Toen het nu dag werd, ging Hij naar buiten en ging weg naar een woeste plaats; en de menigten zochten Hem op en kwamen naar Hem toe, en zij hielden Hem tegen, opdat Hij niet van hen zou weggaan.

43 Hij zei echter tot hen: Ook aan de andere steden moet Ik het evangelie van het koninkrijk van God verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden.

44 En Hij predikte in de synagogen van Judea.