Bijbel:Lukas 7

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 13 · 14 · 15
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Lukas 7: 1 Nadat Hij al zijn woorden ten aanhoren van het volk had voleindigd, ging Hij Kapernaum binnen.

2 Een slaaf van een hoofdman nu, die hem dierbaar was, was ziek en lag op sterven.

3 Daar hij nu van Jezus had gehoord, zond hij oudsten van de Joden naar Hem toe met het verzoek te komen en zijn slaaf te behouden.

4 Toen zij nu bij Jezus waren gekomen, smeekten zij Hem dringend aldus: Hij is het waard dat U dit voor hem doet,

5 want hij heeft ons volk lief en heeft zelf de synagoge voor ons gebouwd.

6 Jezus nu ging met hen mee. Toen Hij echter niet ver meer van het huis was, zond de hoofdman vrienden om tot Hem te zeggen: Heer, doe geen moeite, want ik ben niet belangrijk genoeg dat U onder mijn dak binnenkomt.

7 Daarom heb ik ook mijzelf niet waard geacht naar U toe te komen; maar spreek met een woord en laat mijn knecht gezond worden.

8 Want ook ik ben een mens onder gezag van anderen gesteld en heb soldaten onder mij; en ik zeg tot deze: Ga, en hij gaat; en tot een ander: Kom, en hij komt; en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het.

9 Toen Jezus nu dit hoorde, verwonderde Hij Zich over hem; en Hij keerde Zich om naar de menigte die Hem volgde en zei: Ik zeg u, zelfs in Israel heb Ik zo’n groot geloof niet gevonden.

10 En toen zij die waren gezonden, waren teruggekeerd in het huis, vonden zij de zieke slaaf gezond.

11 En het gebeurde vervolgens dat Hij naar een stad ging, Nain geheten, en met Hem gingen vele van zijn discipelen en een grote menigte.

12 Toen Hij nu de stadspoort naderde, zie, een gestorvene werd uitgedragen, een eniggeboren zoon van zijn moeder, en zij was weduwe, en een aanzienlijke menigte uit de stad was bij haar.

13 En toen de Heer haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en zei tot haar: Ween niet.

14 En Hij kwam naderbij, raakte de baar aan en de dragers stonden stil; en Hij zei: Jongeman, Ik zeg je, sta op.

15 En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.

16 En vrees beving allen en zij verheerlijkten God en zeiden: Een groot profeet is onder ons verwekt, en: God heeft zijn volk bezocht.

17 En dit woord over Hem ging uit in heel Judea en in de hele omtrek.

18 En de discipelen van Johannes berichtten hem over dit alles.

19 En Johannes riep twee van zijn discipelen bij zich en zond hen naar de Heer om te zeggen: Bent U Degene die zou komen, of moeten wij een ander verwachten?

20 Toen nu de mannen bij Hem waren gekomen, zeiden zij: Johannes de doper heeft ons naar U toe gezonden om te zeggen: Bent U Degene die zou komen, of moeten wij een ander verwachten?

21 (Op dat ogenblik genas Hij velen van ziekten en kwalen en boze geesten en aan vele blinden schonk Hij het gezicht.)

22 En Hij antwoordde en zei tot hen: Gaat heen en bericht Johannes wat u hebt gezien en gehoord: blinden kunnen weer zien, kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt, aan armen wordt het evangelie verkondigd;

23 en gelukkig is hij die over Mij niet ten val komt!

24 Toen nu de boden van Johannes waren weggegaan, begon Hij tot de menigten te zeggen over Johannes: Wat bent u in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet door wind bewogen?

25 Maar wat bent u gaan zien? Een mens in zachte kleren gekleed? Zie, zij die prachtig gekleed gaan en in weelde leven, zijn in de paleizen.

26 Maar wat bent u gaan zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet.

27 Deze is het van wie geschreven staat: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, die uw weg voor U heen zal bereiden’.

28 Want Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand groter profeet dan Johannes; maar de geringste in het koninkrijk van God is groter dan hij.

29 (En al het volk dat dit hoorde en de tollenaars rechtvaardigden God, daar zij waren gedoopt met de doop van Johannes;

30 de farizeeen en de wetgeleerden echter hebben de raad van God voor zichzelf terzijde gesteld, daar zij niet door hem waren gedoopt.)

31 Met wie zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en aan wie zijn zij gelijk?

32 Zij zijn gelijk aan kinderen die op de markt zitten en elkaar toeroepen en zeggen: Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en jullie hebben niet geweend.

33 Want Johannes de doper is gekomen zonder brood te eten en wijn te drinken, en u zegt: Een demon heeft hij.

34 De Zoon des mensen is gekomen en heeft gegeten en gedronken, en u zegt: Zie, een mens die een gulzigaard en wijndrinker is, een vriend van tollenaars en zondaars.

35 En de wijsheid is gerechtvaardigd door al haar kinderen.

36 Een van de farizeeen nu vroeg Hem bij zich te eten; en Hij ging in het huis van de farizeeer en lag aan.

37 En zie, een vrouw die in de stad een zondares was en die merkte dat Hij in het huis van de farizeeer aanlag, bracht een albasten fles met balsem,

38 ging wenend achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon zijn voeten met haar tranen nat te maken en droogde ze af met de haren van haar hoofd, en zij kuste zijn voeten innig en zalfde ze met de balsem.

39 Toen nu de farizeeer die Hem had genodigd dit zag, zei hij bij zichzelf: Als Deze een profeet was, zou Hij wel weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt, want zij is een zondares.

40 En Jezus antwoordde en zei tot hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. (Hij nu sprak: Meester, zeg het.)

41 Een schuldeiser had twee schuldenaars; de een was vijfhonderd denaren schuldig en de ander vijftig.

42 Toen zij niet konden betalen, schonk hij het hun beiden. Wie van hen dan zal hem het meest liefhebben?

43 Simon antwoordde en zei: Ik veronderstel, hij aan wie hij het meest heeft geschonken. Hij nu zei tot hem: U hebt juist geoordeeld.

44 En terwijl Hij Zich omkeerde naar de vrouw, zei Hij tot Simon: Ziet u deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water voor mijn voeten hebt u Mij niet gegeven, maar zij heeft mijn voeten met haar tranen nat gemaakt en met haar haren afgedroogd.

45 Een kus hebt u Mij niet gegeven, maar zij heeft vanaf dat Ik binnengekomen ben niet opgehouden mijn voeten innig te kussen.

46 Met olie hebt u mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft met balsem mijn voeten gezalfd.

47 Daarom zeg Ik u: haar vele zonden zijn vergeven, want zij heeft veel liefgehad; maar wie weinig wordt vergeven, die heeft weinig lief.

48 Hij nu zei tot haar: Uw zonden zijn vergeven.

49 En zij die mee aanlagen, begonnen onder elkaar te zeggen: Wie is Deze dat Hij zelfs zonden vergeeft?

50 Hij nu zei tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.