Bijbel:Deuteronomium 3

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Deuteronomium 3: 1 Daarna keerden wij ons en trokken op, de weg van Bazan; en Og, de koning van Bazan, trok uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edreï.

2 Toen zei Jhwh tot mij: Vrees hem niet, want Ik heb hem en al zijn volk en zijn land, in uw hand gegeven; en u zult hem doen zoals als u Sihon, de koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan hebt.

3 En Jhwh, onze GODen, gaf ook Og, de koning van Bazan, en al zijn volk, in onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem niemand lieten overblijven.

4 En wij namen in die tijd al zijn steden; er was geen stad die wij van hen niet namen: zestig steden, de hele landstreek van Argob, het koninkrijk van Og in Bazan.

5 Al die steden waren met hoge muren, poorten en grendelen gesterkt, behalve zeer vele onbemuurde steden.

6 En wij verbanden ze, zoals wij Sihon, de koning van Hesbon, gedaan hadden, verbannende alle steden, mannen, vrouwen en kindertjes.

7 Doch al het vee en de roof van die steden roofden wij voor ons.

8 Zo namen wij in die tijd het land uit de hand van de twee koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan waren, van de beek Arnon tot de berg Hermon toe;

9 (De Zidoniers noemen Hermon Sirjon; maar de Amorieten noemen hem Senir.)

10 Al de stedenvan het platte land, en het hele Gilead, en het hele Bazan, tot Salcha en Edreï toe; steden van het koninkrijk van Og in Bazan.

11 Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstee, zijnde een bedstee van ijzer, is zij niet te Rabba van de kinderen Ammons? Negen ellen is haar lengte, en vier ellen haar breedte, naar de elleboog van een man.

12 Ditzelfde land nu namen wij in die tijd in bezit; van Aroër af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead, met de steden ervan, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten.

13 En het overige van Gilead, benevens het hele Bazan, het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam van Manasse, de hele landstreek van Argob, door het hele Bazan; dat werd genoemd het land van de reuzen.

14 Jaïr, de zoon van Manasse, kreeg de hele landstreek van Argob, tot aan de grens van de Gezurieten en Maächathieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-Jaïr, tot op deze dag.

15 En aan Machir gaf ik Gilead.

16 Maar aan de Rubenieten en Gadieten gaf ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, het midden van de beek en het gebied [ervan]; en tot aan de beek Jabbok, de grens van de kinderen Ammons;

17 Daartoe het vlakke veld en de Jordaan, benevens het gebied [ervan]; van Cinnereth af tot aan de zee van het vlakke veld, de Zoutzee, onder Asdoth-pisga tegen het oosten.

18 Voorts gebood ik ulieden in die tijd, zeggende: Jhwh, uw GODen, heeft u dit land gegeven om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen bent, trekt gewapend door voor het aangezicht van uw broeders, de kinderen Israëls.

19 Behalve uw vrouwen, en uw kindertjes, en uw vee (ik weet, dat u veel vee hebt), zij zullen blijven in uw steden, die ik u gegeven heb;

20 Totdat Jhwh uw broeders rust geeft, gelijk ulieden, dat zij ook erven het land, dat Jhwh, uw GODen, hun geven zal aan gene zijde van de Jordaan; dan zult u terugkeren, ieder tot zijn erfenis, die ik u gegeven heb.

21 Ook gebood ik Jozua in die tijd, zeggende: Uw ogen zien alles, wat Jhwh, ulieder GODen, aan deze twee koningen gedaan heeft; aldus zal Jhwh aan alle koninkrijken doen, naar welke u heen doortrekt.

22 Vreest ze niet; want Jhwh, uw GODen, strijdt voor ulieden.

23 Ook bad ik Jhwh om genade, zeggende in die tijd:

24 Heer Jhwh! U hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want welke God is er in de hemel en op de aarde die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden!

25 Laat mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte en de Libanon!

26 Doch Jhwh verstoorde zich zeer om uwentwille over mij en hoorde niet naar mij; maar Jhwh zei tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.

27 Klim op de hoogte van Pisga, en hef uw ogen op naar het westen, en naar het noorden, en naar het zuiden, en naar het oosten, en zie toe met uw ogen; want u zult over deze Jordaan niet gaan.

28 Gebied dan Jozua, en versterk hem en bekrachtig hem; want hij zal voor het aangezicht van dit volk heen overgaan, en zal hun dat land, dat u zien zult, doen erven.

29 Zo bleven wij in dit dal tegenover Beth-peor.