Bijbel:Markus 6

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Markus 6: 1 En Hij ging vandaar weg en kwam in zijn vaderstad, en zijn discipelen volgden Hem.

2 En toen het sabbat was geworden, begon Hij te leren in de synagoge; en velen die Hem hoorden, stonden versteld en zeiden: Waar heeft Deze die dingen vandaan en wat is dat voor wijsheid die Hem gegeven is, en zulke krachten, die door zijn handen gebeuren?

3 Is Deze niet de timmerman, de Zoon van Maria en de Broer van Jakobus, Joses, Judas en Simon? En zijn zijn zusters niet hier bij ons? En zij namen aanstoot aan Hem.

4 En Jezus zei tot hen: Een profeet is niet ongeeerd behalve in zijn vaderstad, onder zijn bloedverwanten en in zijn huis.

5 En Hij kon daar geen enkele kracht doen, behalve dat Hij enkele zieken de handen oplegde en hen genas.

6 En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof. En Hij trok de omliggende dorpen rond en leerde.

7 En Hij riep de twaalf bij Zich en begon hen twee aan twee uit te zenden en gaf hun macht over de onreine geesten.

8 En Hij beval hun niets mee te nemen voor onderweg dan alleen een staf; geen brood, geen reiszak, geen geld in de gordel;

9 maar dat zij sandalen zouden aanbinden; en: Doet geen twee onderklederen aan.

10 En Hij zei tot hen: Waar u ergens een huis binnengaat, blijft daar totdat u vandaar vertrekt;

11 en waar men u niet ontvangt en niet naar u luistert, gaat daar weg en schudt het stof af dat onder aan uw voeten is, tot een getuigenis voor hen.

12 En zij vertrokken en predikten dat men zich moest bekeren,

13 en zij dreven vele demonen uit en zalfden vele zieken met olie en genazen hen.

14 En koning Herodes hoorde het, want zijn naam was openbaar geworden; en zij zeiden: Johannes de doper is uit de doden opgewekt en daarom werken die krachten in Hem.

15 Maar anderen zeiden: Het is Elia; weer anderen zeiden: Het is een profeet als een van de profeten.

16 Toen Herodes dit echter hoorde, zei hij: Johannes, die ik onthoofd heb, die is opgewekt.

17 Want Herodes had zelf knechten gezonden en Johannes gegrepen en hem gebonden in de gevangenis ter wille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, omdat hij met haar getrouwd was.

18 Want Johannes had tot Herodes gezegd: Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben.

19 Herodias nu had het op hem gemunt en wilde hem doden, maar kon dit niet,

20 want Herodes was bang voor Johannes, daar hij wist dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hij beschermde hem; en toen hij hem had gehoord, was hij in grote verlegenheid; en hij hoorde hem graag.

21 En toen er een geschikte dag gekomen was en Herodes op zijn verjaardag een maaltijd aanrichtte voor zijn rijksgroten en de legeroversten en de voornaamsten van Galilea,

22 en de dochter van deze Herodias binnenkwam en danste, behaagde zij Herodes en hun die mee aanlagen. De koning nu zei tot het meisje: Vraag van mij wat je wilt en ik zal het je geven.

23 En hij zwoer haar zeer: Wat je mij ook zult vragen, ik zal het je geven, tot de helft van mijn koninkrijk.

24 En zij ging weg en zei tot haar moeder: Wat zal ik vragen? Deze nu zei: Het hoofd van Johannes de doper.

25 En zij ging terstond met haast naar binnen naar de koning en vroeg aldus: Ik wil dat u mij onmiddellijk op een schotel het hoofd van Johannes de doper geeft.

26 En hoewel de koning zeer bedroefd werd, wilde hij om de eden en om hen die aanlagen, het haar niet weigeren.

27 En terstond zond de koning een scherprechter en beval zijn hoofd te brengen. En deze ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis,

28 en bracht zijn hoofd in een schotel en gaf het aan het meisje, en het meisje gaf het aan haar moeder.

29 En toen zijn discipelen het hoorden, kwamen zij en namen zijn lichaam weg en legden het in een graf.

30 En de apostelen kwamen samen bij Jezus en berichtten Hem alles wat zij gedaan en wat zij geleerd hadden.

31 En Hij zei tot hen: Komt uzelf met Mij afzonderlijk naar een woeste plaats en rust wat. Want er waren velen die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen gelegenheid om te eten.

32 En zij vertrokken in het schip naar een woeste plaats afzonderlijk.

33 En velen zagen hen weggaan en herkenden hen, en te voet liepen zij van alle steden samen snel daarheen en kwamen er voor hen aan en kwamen samen naar Hem toe.

34 En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote menigte en werd met ontferming over hen bewogen, want zij waren als schapen die geen herder hebben; en Hij begon hun vele dingen te leren.

35 En toen het al laat was geworden, kwamen zijn discipelen tot Hem en zeiden: De plaats is woest en het is al laat;

36 stuur hen weg, opdat zij naar de velden en dorpen in de omtrek gaan en voor zichzelf iets te eten kopen.

37 Hij echter antwoordde en zei tot hen: Geeft u hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Moeten wij voor tweehonderd denaren brood gaan kopen en hun te eten geven?

38 Hij echter zei tot hen: Hoeveel broden hebt u? Gaat zien. En toen zij het te weten waren gekomen, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.

39 En Hij gebood hun dat zij hen allen in afdelingen op het groene gras zouden laten zitten.

40 En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig.

41 En toen Hij de vijf broden en de twee vissen had genomen, keek Hij op naar de hemel en zegende, en Hij brak de broden en gaf ze aan zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorzetten, en de twee vissen deelde Hij onder allen.

42 En zij aten allen en werden verzadigd.

43 En zij namen de brokken op, twaalf korven vol, en van de vissen.

44 En zij die de broden hadden gegeten, waren vijfduizend mannen.

45 En terstond dwong Hij zijn discipelen aan boord van het schip te gaan en vooruit te varen naar de overkant, naar Bethsaida, terwijl Hijzelf de menigte wegstuurde.

46 En toen Hij afscheid van hen had genomen, ging Hij naar de berg om te bidden.

47 En toen het avond was geworden, was het schip al midden op zee, en Hijzelf was alleen op het land.

48 En toen Hij zag dat zij zich aftobden met het roeien, want de wind was hun tegen, kwam Hij omstreeks de vierde nachtwaak tot hen, terwijl Hij op de zee liep; en Hij wilde hen voorbijgaan.

49 Toen zij Hem nu zagen lopen op de zee, meenden zij dat het een spook was, en zij schreeuwden het uit,

50 want allen zagen Hem en waren ontsteld. Terstond echter sprak Hij met hen en zei tot hen: Hebt goede moed, Ik ben het, weest niet bang!

51 En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen; en zij waren innerlijk bovenmate zeer buiten zichzelf en verwonderden zich;

52 want zij waren door de broden niet verstandig geworden, maar hun hart was verhard.

53 En toen zij waren overgevaren naar het land, kwamen zij in Gennezareth en legden aan.

54 En toen zij uit het schip waren gegaan, herkenden zij Hem terstond

55 en liepen snel die hele streek rond, en zij begonnen op rustbedden de lijdenden rond te dragen waar zij hoorden dat Hij was.

56 En waar Hij ook kwam, in dorpen of in steden of op de velden, daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem of zij slechts de zoom van zijn kleed mochten aanraken; en allen die Hem aanraakten werden behouden.