Bijbel:Deuteronomium 5

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 14 aug 2024 om 13:34 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{BijbelboekenTabs}} <span id=1></span><section begin=1 /><sup>1</sup> En Mozes riep het hele Israël en zei tot hen: Hoor, Israël! de inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek, dat u ze leert en waarneemt om ze te doen. <section end=1 /><noinclude>{{#if: {{#section-h: {{BASEPAGENAME}}|1}} |link={{BASEPAGENAME}}#1}} </noinclude><span id=2></span><section begin=2 /><sup>2</sup> Jhwh, onze GOD<sup>en</sup>,...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26 · 28
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20 · 22
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 20 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Deuteronomium 5: 1 En Mozes riep het hele Israël en zei tot hen: Hoor, Israël! de inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek, dat u ze leert en waarneemt om ze te doen.

2 Jhwh, onze GODen, heeft een verbond met ons gemaakt aan Horeb.

3 Met onze vaderen heeft Jhwh dit verbond niet gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen levend zijn.

4 [Van] aangezicht tot aangezicht heeft Jhwh met u op de berg gesproken uit het midden van het vuur,

5 (Ik stond in die tijd tussen Jhwh en tussen u, om u het woord van Jhwh aan te zeggen; want u vreesde voor het vuur en klom niet op de berg) zeggende:

6 Ik ben Jhwh, uw GODen, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.

7 U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

8 U zult u geen gesneden beeld maken, [noch] enige gelijkenis, [van] hetgeen boven in de hemel, of onder op de aarde is, of in het water onder de aarde is;

9 U zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, Jhwh, uw GODen, ben een naijverig God, Die de misdaad van de vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde en aan het vierde [lid] van degenen die Mij haten;

10 En doe barmhartigheid aan duizenden van degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden.

11 U zult de Naam van Jhwh, uw GODen, niet ijdel gebruiken; want Jhwh zal niet onschuldig houden degene die Zijn Naam ijdel gebruikt.

12 Onderhoudt de sabbatdag, dat u die heiligt; gelijk als Jhwh, uw GODen, u geboden heeft.

13 Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen;

14 Maar de zevende dag is de sabbat van Jhwh, uw GODen; [dan] zult u geen werk doen, u noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht en uw dienstmaagd rust, gelijk als u.

15 Want u zult gedenken dat u een dienstknecht in Egypteland geweest bent, en dat Jhwh, uw GODen, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekte arm; daarom heeft u Jhwh, uw GODen, geboden, dat u de sabbatdag houden zult.

16 Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als Jhwh, uw GODen, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land dat Jhwh, uw GODen, u geven zal.

17 U zult niet doodslaan.

18 En u zult geen overspel doen.

19 En u zult niet stelen.

20 En u zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

21 En u zult niet begeren de vrouw van uw naaste; en u zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste, noch op zijn akker, noch op zijn dienstknecht, noch op zijn dienstmaagd, zijn os, noch op zijn ezel, noch op iets dat van uw naaste is.

22 Deze woorden sprak Jhwh tot heel uw gemeente, op de berg, uit het midden van het vuur, van wolk en van de donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf ze mij.

23 En het geschiedde, toen u die stem uit het midden van de duisternis hoorde, en de berg van vuur brandde, u tot mij naderde, alle hoofden van uw stammen, en uw oudsten,

24 En zei: Zie, Jhwh, onze GODen, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien, en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden van het vuur; deze dag hebben wij gezien dat God met de mens spreekt, en dat hij levend blijft.

25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij de stem van Jhwh, onze GODen, langer zouden horen, zouden wij sterven.

26 Want wie is er van alle vlees, die de stem van levende GODen, sprekende uit het midden van het vuur, gehoord heeft gelijk wij, en is levend gebleven?

27 Nader u en hoor alles wat Jhwh, onze GODen, zeggen zal; en spreek u tot ons al wat Jhwh, onze GODen, tot u spreken zal, en wij zullen het horen en doen.

28 Als nu Jhwh de stem van uw woorden hoorde, toen u tot mij sprak, zei Jhwh tot mij: Ik heb gehoord de stem van de woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben; het is allemaal goed wat zij gesproken hebben.

29 Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen, en al Mijn geboden te allen dage te onderhouden; opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid!

30 Ga, zeg hun: Keert weer naar uw tenten.

31 Maar u, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden en inzettingen en rechten, die u hun leren zult, dat zij ze doen in het land dat Ik hun geven zal, om dat te erven.

32 Neemt dan waar, dat u doet, gelijk als Jhwh, uw GODen, u geboden heeft; en wijkt niet af ter rechter [hand], noch ter linkerhand.

33 In al de weg, die Jhwh, uw GODen, u gebiedt, zult u gaan; opdat u leeft en dat het u welga, en u de dagen verlengt in het land dat u erven zult.