Bijbel:Ezechiël 40: verschil tussen versies

Uit Christipedia
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 97: Regel 97:
</noinclude><section begin=48 /><sup>48</sup> Toen bracht hij mij tot de voorhal van het huis, en hij mat [elke] post van de voorhal, vijf ellen aan deze en vijf ellen aan gene zijde; en de breedte van de poort, drie ellen aan deze en drie ellen aan gene zijde. <section end=48 /><noinclude>{{#if: {{#section-h: {{BASEPAGENAME}}|48}} |[[Bestand:Aantekening_pictogram.png|link={{BASEPAGENAME}}#48]]}}
</noinclude><section begin=48 /><sup>48</sup> Toen bracht hij mij tot de voorhal van het huis, en hij mat [elke] post van de voorhal, vijf ellen aan deze en vijf ellen aan gene zijde; en de breedte van de poort, drie ellen aan deze en drie ellen aan gene zijde. <section end=48 /><noinclude>{{#if: {{#section-h: {{BASEPAGENAME}}|48}} |[[Bestand:Aantekening_pictogram.png|link={{BASEPAGENAME}}#48]]}}


</noinclude><span id=49></span><section begin=49 /><sup>49</sup> De lengte van het voorhuis twintig ellen en de breedte elf ellen; en het was met treden, waarbij men daarin opging; ook waren er pilaren aan de posten, een van deze, en een van gene zijde. <section end=49 /><noinclude>{{#if: {{#section-h: {{BASEPAGENAME}}|49}} |[[Bestand:Aantekening_pictogram.png|link={{BASEPAGENAME}}#49]]}}
</noinclude><span id=49></span><section begin=49 /><sup>49</sup> De lengte van het voorhuis [was] twintig ellen en de breedte elf ellen; en [het was] met treden, die ernaar opvoerden; ook waren er pilaren aan de posten, een aan deze en een aan gene zijde. <section end=49 /><noinclude>{{#if: {{#section-h: {{BASEPAGENAME}}|49}} |[[Bestand:Aantekening_pictogram.png|link={{BASEPAGENAME}}#49]]}}
</noinclude>
</noinclude>

Versie van 9 aug 2024 14:35

De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26 · 28
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20 · 22
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 20 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Ezechiël 40: 1 In het vijf en twintigste jaar van onze ballingschap, in het begin van het jaar, op de tiende van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad geslagen was, op diezelfde dag, was de hand van Jhwh op mij, en Hij bracht mij daarheen.

2 In de gezichten van GODen bracht Hij mij in het land van Israël, en Hij zette mij op een zeer hoge berg; en daaraan was [iets] als een gebouw van een stad, tegen het zuiden.

3 Als Hij mij daarheen gebracht had, ziet, er was een man, wiens aanblik was als de aanblik van koper; en in zijn hand was een linnen snoer en een meetstok; en hij stond in de poort.

4 En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie met uw ogen en hoor met uw oren, en zet uw hart op alles wat ik u zal doen zien; want, opdat ik u zou doen zien, bent u hierheen gebracht. Verkondig het huis Israëls alles wat u ziet.

5 En ziet, er was een muur buiten aan het huis, geheel rondom. En in de hand van de man was een meetstok van zes ellen, [elk] van een el en een handbreed. En hij mat de breedte van het bouwsel: één stok, en de hoogte: één roede.

6 Toen kwam hij tot de poort, die de weg naar het oosten zag, en hij ging bij de treden ervan op, en mat de dorpel van de poort: één roede de breedte, en de andere dorpel: één roede de breedte.

7 En [elk] kamertje: één roede de lengte en één roede de breedte; en tussen de kamertjes: vijf ellen; en de dorpel van de poort, bij de hal van de poort van binnen: één roede.

8 Ook mat hij de hal van de poort van binnen: één roede.

9 Toen mat hij de [andere] hal van de poort: acht ellen; en zijn posten: twee ellen; en de hal van de poort was van binnen.

10 En de kamertjes van de poort [van] de weg naar het oosten, waren drie van deze en drie van gene zijde; die drie hadden enerlei maat; ook hadden de posten, van deze en van gene zijde, enerlei maat.

11 Voorts mat hij de wijdte van de deur van de poort: tien ellen; de lengte van de poort: dertien ellen.

12 En er was een afscheiding voor aan de kamertjes, van een el [van deze], en een afscheiding van een el van gene zijde; en [elk] kamertje [was] zes ellen van deze, en zes ellen van gene zijde.

13 Toen mat hij de poort van het dak van het ene kamertje af tot aan het dak van een ander; de breedte was vijf en twintig ellen; deur was tegenover deur.

14 Ook maakte hij posten van zestig ellen, namelijk tot de post van de voorhof, geheel rondom de poort.

15 En van het voorste deel van de poort van de ingang, tot aan het voorste deel van het voorhuis van de binnenpoort, waren vijftig ellen.

16 En er waren gesloten vensters aan de kamertjes, en aan hun posten binnenwaarts [gericht], geheel rondom in de poort; zo ook aan de hal; de vensters nu waren rondom binnenwaarts [gericht], en aan de posten waren palmbomen.

17 Voorts bracht hij mij in de buitenvoorhof, en ziet, kamers en een plaveisel, gemaakt voor de voorhof, helemaal rondom, dertig kamers [waren er] op het plaveisel.

18 Het plaveisel nu was aan de zijde van de poorten, tegenover de lengte van de poorten; [dit] was het benedenste plaveisel.

19 En hij mat de breedte vanaf de voorzijde van de benedenpoort tot de voorzijde van de binnenvoorhof, van buiten: honderd ellen, oostwaarts en noordwaarts.

20 [Aangaande] de poort nu, die de weg naar het noorden zag, aan de buitenvoorhof, hij mat zijn lengte en zijn breedte.

21 En zijn kamertjes, drie van deze en drie van gene zijde; en zijn posten en zijn hal was naar de maat van de eerste poort; vijftig ellen zijn lengte, en de breedte van vijf en twintig ellen.

22 En haar vensters en haar hal en haar palmbomen waren naar de maat van de poort, die de weg naar het oosten zag; en men ging daarin op met zeven treden, en haar hal was voor aan die.

23 De poort nu van het binnenste voorhof was tegenover de poort van het noorden en van het oosten; en hij mat van poort tot poort honderd ellen.

24 Daarna voerde hij mij over de weg naar het zuiden; en ziet, er was een poort van de weg naar het zuiden; en hij mat de posten ervan en de hal ervan, naar deze maten.

25 En zij had vensters, ook aan haar hal, rondom heen, gelijk deze vensters; de lengte was vijftig ellen, en de breedte vijf en twintig ellen.

26 En haar opgangen waren van zeven treden, en haar hal was voor aan die; en zij had palmbomen, een van deze, en een van gene zijde aan haar posten.

27 Ook was er een poort in het binnenste voorhof, de weg naar het zuiden; en hij mat van poort tot poort, de weg naar het zuiden, honderd ellen.

28 Voorts bracht hij mij door de zuiderpoort tot het binnenvoorhof; en hij mat de zuiderpoort naar deze maten.

29 En haar kamertjes en haar posten en haar hal waren naar deze maten; en zij had vensters, ook in haar hal, rondom heen; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.

30 En er was een hal rondom heen; de lengte was vijf en twintig ellen en de breedte vijf ellen.

31 En haar hal was aan de buitenvoorhof, ook waren er palmbomen aan haar posten, en haar opgangen waren van acht treden.

32 Daarna bracht hij mij tot het binnenste voorhof, de weg naar het oosten; en hij mat de poort, naar deze maten;

33 Ook haar kamertjes en haar posten en haar hal naar deze maten; en zij had vensters ook aan haar hal, geheel rondom; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.

34 En haar hal was aan de buitenvoorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten, van deze en van gene zijde; en acht treden [waren] de opgang.

35 Daarna bracht hij mij tot de noorderpoort; en hij mat naar deze maten.

36 Haar kamertjes, haar posten en haar hal; ook had zij vensters rondom heen; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.

37 En haar posten waren aan de buitenvoorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten, van deze en van gene zijde; en haar opgangen waren van acht treden.


38 Een kamer nu en haar ingang waren bij de posten van de poorten; aldaar waste men het brandoffer.

39 En in de hal van de poort waren twee tafels aan deze en twee tafels aan gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer en het zondoffer en het schuldoffer.

40 Ook aan de buitenkant van de hal, waar men opgaat naar de ingang van de poort, aan de noordkant, waren twee tafels; en aan de andere zijde van de hal van de poort waren twee tafels.

41 Vier tafels van deze, en vier tafels van gene zijde, aan de zijde van de poort, acht tafels, waarop men slachtte.

42 En vier tafels [waren er] voor het brandoffer, uit steen gehouwen; de lengte een el en een halve, en de breedte een el en een halve, en de hoogte een el; en op deze legden zij de gereedschappen waarmee zij het brandoffer en slachtoffer slachtten.

43 En [er waren] haken [van] één handbreedte aan het gebouw bevestigd, geheel rondom. En op de tafels [was] het offervlees.

44 En buiten de binnenste poort waren kamers voor de zangers, in het binnenste voorhof, aan de zijde van de noorderpoort; een dan zag op het zuiden, en een was er aan de zijde van de zuiderpoort, ziende op het noorden.

45 En hij sprak tot mij: Deze kamer, die op het zuiden ziet, is voor de priesters, die de wacht van het huis waarnemen.

46 Maar de kamer die uitziet op het noorden is voor de priesters die de wacht van het altaar waarnemen; dat zijn de kinderen van Zadok, die uit de kinderen van Levi tot Jhwh naderen om Hem te dienen.

47 En hij mat de voorhof: de lengte honderd ellen en de breedte honderd ellen, vierkant; en het altaar was voor aan het huis.

48 Toen bracht hij mij tot de voorhal van het huis, en hij mat [elke] post van de voorhal, vijf ellen aan deze en vijf ellen aan gene zijde; en de breedte van de poort, drie ellen aan deze en drie ellen aan gene zijde.

49 De lengte van het voorhuis [was] twintig ellen en de breedte elf ellen; en [het was] met treden, die ernaar opvoerden; ook waren er pilaren aan de posten, een aan deze en een aan gene zijde.