Bijbel:Johannes 5

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 24 jul 2024 om 13:48 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{BijbelboekenTabs}} <span id=1></span><section begin=1 /><sup>1</sup> Daarna was er een feest van de Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. <section end=1 /><noinclude>{{#if: {{#section-h: {{BASEPAGENAME}}|1}} |link={{BASEPAGENAME}}#1}} </noinclude><span id=2></span><section begin=2 /><sup>2</sup> Nu is er in Jeruzalem aan de Schaapspoort een vijver, die in het Hebreeuws bijgenaamd wordt Bethesda, met vijf zuilengangen...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26 · 28
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20 · 22
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 20 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Johannes 5: 1 Daarna was er een feest van de Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.

2 Nu is er in Jeruzalem aan de Schaapspoort een vijver, die in het Hebreeuws bijgenaamd wordt Bethesda, met vijf zuilengangen.

3 Daarin lag een menigte zieken, blinden, kreupelen, verdorden, die wachtten op de beroering van het water.

4 Want een engel van de Heer daalde op zekere tijden neer in de vijver en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin daalde na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed.

5 En daar was een mens die achtendertig jaar ziek was geweest.

6 Jezus zag hem liggen, en daar Hij wist dat hij al lange tijd ziek was, zei Hij tot hem: Wilt u gezond worden?

7 De zieke antwoordde Hem: Heer, ik heb geen mens om mij in de vijver te werpen wanneer het water in beweging wordt gebracht; en terwijl ik kom, daalt een ander voor mij neer.

8 Jezus zei tot hem: Sta op, neem uw rustbed op en wandel.

9 En terstond werd de mens gezond, en hij nam zijn rustbed op en wandelde. Nu was het sabbat op die dag.

10 De Joden dan zeiden tot de genezene: Het is sabbat, en het is u niet geoorloofd uw rustbed op te nemen.

11 Maar hij antwoordde hun: Hij die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd: Neem uw rustbed op en wandel.

12 Zij vroegen hem dan: Wie is de mens die u heeft gezegd: Neem uw rustbed op en wandel?

13 Maar de genezene wist niet wie het was; want Jezus was ontweken, omdat er een menigte op die plaats was.

14 Daarna vond Jezus hem in de tempel en zei tot hem: Zie, u bent gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkomt.

15 De man ging weg en berichtte de Joden dat het Jezus was die hem gezond had gemaakt.

16 En daarom vervolgden de Joden Jezus, omdat Hij deze dingen op sabbat deed.

17 Maar Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.

18 Daarom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat brak, maar ook God zijn eigen Vader noemde, zodat Hij Zich aan God gelijk maakte.

19 Jezus dan antwoordde en zei tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets doen van Zichzelf, tenzij Hij de Vader iets ziet doen; want alles wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo.

20 Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem alles wat Hijzelf doet; en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat u zich verwondert.

21 Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil.

22 Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft heel het oordeel aan de Zoon gegeven,

23 opdat allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet die Hem heeft gezonden.

24 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie mijn woord hoort en gelooft Hem die Mij heeft gezonden, die heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven.

25 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: er komt een uur, en het is nu, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen en zij die deze hebben gehoord, zullen leven.

26 Want zoals de Vader leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf;

27 en Hij heeft Hem macht gegeven oordeel uit te oefenen, omdat Hij de Mensenzoon is.

28 Verwondert u hierover niet, want er komt een uur dat allen die in de graven zijn, zijn stem zullen horen en

29 zullen uitgaan: zij die het goede hebben gedaan tot de opstanding van het leven, en zij die het kwade hebben bedreven tot de opstanding van het oordeel.

30 Ik kan van Mijzelf niets doen; zoals Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik niet mijn wil zoek, maar de wil van Hem die Mij heeft gezonden.

31 Als Ik van Mijzelf getuig, is mijn getuigenis niet waar.

32 Er is een ander die van Mij getuigt, en Ik weet dat het getuigenis dat Hij van Mij getuigt, waar is.

33 U hebt naar Johannes toe gezonden en hij heeft van de waarheid getuigd.

34 Ik neem echter niet het getuigenis van een mens aan; maar Ik zeg dit, opdat u behouden wordt.

35 Hij was de brandende en schijnende lamp, en u hebt zich voor een tijd in zijn licht willen verheugen.

36 Ik heb echter het getuigenis dat groter is dan dat van Johannes; want de werken die de Vader Mij heeft gegeven om ze te volbrengen, die werken zelf die Ik doe, getuigen van Mij dat de Vader Mij heeft gezonden.

37 En de Vader die Mij heeft gezonden, Die heeft van Mij getuigd. U hebt noch zijn stem ooit gehoord, noch zijn gedaante gezien,

38 en zijn woord hebt u niet blijvend in u, omdat u Hem niet gelooft die Hij heeft gezonden.

39 U onderzoekt de Schriften, omdat u meent daarin eeuwig leven te hebben; en die zijn het die van Mij getuigen;

40 en toch wilt u tot Mij niet komen opdat u leven hebt.

41 Eer van mensen neem Ik niet aan;

42 maar Ik ken u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt.

43 Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en u neemt Mij niet aan; als een ander komt in zijn eigen naam, die zult u aannemen.

44 Hoe kunt u geloven, u die eer van elkaar aanneemt en niet de eer zoekt die van de enige God komt?

45 Meent niet dat Ik u bij de Vader zal aanklagen; hij die u aanklaagt is Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt.

46 Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven, want hij heeft over Mij geschreven.

47 Maar als u zijn geschriften niet gelooft, hoe zult u mijn woorden geloven?